Ménagier de Paris
Barbara Ketcham Wheatons betrekkelijk nieuwe specialisme valt evenzeer in een mode. In het voorwoord van De smaak van het verleden, verwijst ze met gepaste dankbaarheid naar de stimulansen voor het bestuderen van de materiële en culturele omstandigheden van het dagelijks leven die uitgingen van de historische school van Mare Bloch en Lucien Febvre, oprichters van het Franse tijdschrift Annales. De populariteit van Le Roy Ladurie en Fernand Braudel was echter nog ver weg toen ze, vijfentwintig jaar geleden, begon met het bestuderen van de (zelden geraadpleegde) ‘onvergelijkelijke verzameling’ kookboeken van de Bibliothèque Nationale in Parijs. Een tweejarig verblijf aldaar met haar echtgenoot, die zijn studie Nederlandse cultuurgeschiedenis in Utrecht verruilde voor een maatschappelijk veelbelovender promotie-onderzoek in Frankrijk, en drie kleine kinderen die de kleuterschoolleeftijd begonnen te bereiken, maakten het werken aan een vertaling van een veertiende-eeuws manuscript, de Ménagier de Paris, mogelijk. Het gekozen onderwerp lag voor kunsthistorica Barbara Wheaton (gepromoveerd in Harvard) niet zo voor de hand: ‘Niemand die ik kende die zich voor koken interesseerde, interesseerde zich voor de geschiedenis van het koken. Alleen Julia Child.’ Speciaal om Child een plezier te doen, op wier beroemde Parijse kookschool ze af en toe demonstraties volgde (‘Niet, de cursus, want die was toen zeer chaotisch georganiseerd en ik had mijn tijd nodig om in de bibliotheek te kunnen zitten’) kookte ze een zeventiende-eeuwse Poulet d'Inde à la framboise farcy: een grotendeels ontbeende kalkoen waarvan de huid heel gelaten wordt, gevuld met duifjes en gehakt kalfsvlees. Het beest wordt eerst gebraden en vervolgens gepocheerd, vergezeld door een saus van paddestoelen en verse frambozen. Een entree die volgens La Varenne, schrijver
van Le Cvisinier françois (1654) waaruit het recept geput is, heel geschikt is om mee te nemen als men met het leger op tocht is. Wheaton geeft het geannoteerde recept in de bescheiden receptenlijst van De smaak van het verleden. De bereiding duurt wat lang, zegt ze vrolijk, ‘maar je kunt alles een dag van tevoren klaarmaken, en het is een gerecht dat goed aansluit bij de frambozenmanie van de huidige nouvelle cuisine. Het bedrijven van kookgeschiedenis kun je nu eenmaal niet alleen met je hoofd doen.’ Mevrouw Wheaton, die een paar dagen in Amsterdam verblijft op uitnodiging van haar Nederlandse uitgever en verheugd is over de (niet verwachte) audience die haar boek vond: ‘De Franse vertaling nog meer dan de oorspronkelijke uitgave (uit 1982) van de Pennsylvania University Press.’ Ze omschrijft in haar boek het vullen van schitterende zeventiende-eeuwse zilveren of achttiende-eeuwse porseleinen schalen met de gerechten waarvoor de ontwerpers ze bedoelden als een emotievolle sensatie: ‘Onze reuk en smaak maken het verleden dan net zo tastbaar als wanneer we rondlopen in een oud gebouw, luisteren naar klassieke muziek en kijken naar kunst.’ Het verband tussen kookkunst en de andere facetten van de cultuur is naar Wheaton betoogt in de achttiende eeuw te zien aan de wijze waarop banketbakkers putten ‘uit het repertoire en het vocabulaire van de rococo- landschapsarchitect, de porseleinproducent en de interieurontwerper. Het voedsel was niet meer dan een onderdeel van het geïntegreerd ontwerp voor het dekken van een tafel.’ De ‘Culinary Historians of Boston’, een groep academici die ze samen met slaviste Joyce Toomre bijeenbracht, blijken haar gelegenheid te geven tot een letterlijk Savouring the Past, de oorspronkelijke titel van
haar ‘cultureel-antropologische’ studie. De groep organiseert ieder jaar een historisch verantwoord ‘periodebanket’ met muziek en dans als entremets. In De smaak van het verleden doet Wheaton nauwkeurig verslag van het schouwspel dat tussen de gangen van een veertiende-eeuws banket (de mets) werd geboden. De onderwerpen waren niet altijd even subtiel: behalve fantastische suikerwerken, in pasteien opgediende levende vogels, optredens van hofdwergen, dromedarissen en olifanten kon de ‘entremet’ ook - bij voorkeur tijdens huwelijksfestiviteiten - een barende vrouw zijn.