Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Ik ging naar de geheime kamers Over de dichter K.P. Kavafis door Hans Warren en Mario Molegraaf Uitgever: Bert Bakker, 238 p., f 29,90
| |
ErotiekDe vijf grote stukken zijn, op een inleidend eerste hoofdstuk na, vrij ingrijpend gewijzigde, uitgebreide en up to date gebrachte versies van artikelen die eerder verschenen in het Kavafis-nummer uit 1984 van het literaire tijdschrift Maatstaf. Dat eerste hoofdstuk is naar mijn smaak te lang, en niet altijd even to the point. Het geeft wel een goede biografie van de dichter en spreekt regelmatig verhelderend over de thematiek die in enkele andere hoofdstukken wordt uitgewerkt. Het meest geslaagd vind ik het titelhoofdstuk ‘Ik ging naar de geheime kamers’. Daarin behandelt Mario Molegraaf hét hete hangijzer uit de Kavafologie: de erotiek. Ongetwijfeld zullen er weer geleerden en liefhebbers tot tegenspraak of, nog mooier, tot razernij worden geprovoceerd door apodictische uitspraken als de volgende: ‘Er zijn, als men mij vraagt, geen homoseksuele en niet-homoseksuele gedichten, geen meer of minder homoseksuele regels. Het werk van Kavafis is helemaal en voortdurend homoseksueel.’ Geen wetenschapper zou zo'n uitspraak voor zijn rekening nemen, en elders blijkt ook Molegraaf wel in te zien dat strikt logisch er wel homoseksuele handelingen, maar natuurlijk geen homoseksuele gedichten of oeuvres bestaan. Wat zouden die met elkaar moeten doen? Niettemin bestaat er, vooral in Griekenland zelf, de ook hier maar al te bekende neiging om de homoseksuele thematiek, waarvan het werk van Kavafis vol is, te negeren, te bagatelliseren of te kleineren. Molegraaf interpreteert Kavafis' visie op de erotiek terecht in het kader van het Franse Decadentisme en het Engelse Estheticisme. Het Nieuw Hedonisme van Henry Wotton in Wildes Picture of Dorian Gray, dat altijd op zoek is naar nieuwe erotische ervaringen, verwoordt Kavafis in zijn prozagedicht Het Regiment van het Genot: ‘Spreek niet over schuld, spreek niet over verantwoordelijkheid. Wanneer het Regiment van het genot voorbijgaat met muziek en vaandel, wanneer de zinnen sidderen en beven, is onverstandig en oneerbiedig hij die zich verre houdt... Geloof niet dat enige verplichting je bindt. Jouw plicht is dat je zwicht, dat je altijd zwicht voor de begeerten.’ Men vergelijke Wildes: ‘The only way to get rid of a temptation is to yield to it.’ (In het recente interview met Bibeb plaatst Hugo Claus zich in een aloude traditie. Claus: ‘Een grote passie moet men volgen tegen elk beter weten in.’) Een opmerkelijke overeenkomst zie ik ook met E.M. Forster, zoals bekend een persoonlijke vriend van Kavafis en zijn grote propagandist in Engeland. Molegraaf citeert uit Kavafis' Aantekeningen over poëtica en moraal heel terecht: ‘De betreurenswaardige wetten van de samenleving - niet voortkomend uit gezondheid, en niet uit redelijkheid - verkleinden mijn werk. Ze legden mijn uitingen aan banden.’ Forster schreef op oudejaarsdag 1964 in zijn dagboek - hij was toen zesentachtig jaar! -: ‘I should have been a more famous writer if I had written or rather published more, but sex has prevented the latter.’ Maurice werd dan ook pas in 1971 gedrukt, postuum. Wat had ik graag eens de gesprekken bijgewoond die de beide literatoren daarover zullen hebben gevoerd - onder vier ogen, vermoed ik. Zouden ze trouwens écht beroemder en groter zijn geweest? Ik weet dat nog zo niet. Er is een niet onbelangrijke stroming in de literaire homostudies die beweert dat - paradoxaal genoeg - de emancipatie van de homoseksueel en de mogelijkheid om openlijk en zonder al te veel maskeringsstrategieën een homoërotische thematiek te behandelen heeft geleid tot een artistieke achteruitgang. Molegraaf is, voor zover mij bekend, de eerste die wat uitgebreider schrijft over een tweede seksueel taboe dat Kavafis in zijn werk overtreedt: de soloseks, een onderwerp dat meestal geheel wordt genegeerd. Molegraaf meent bijvoorbeeld dat het gedicht ‘Hij zweert’, waarin de protagonist, ondanks zijn goede voornemens, 's nachts steeds ‘verloren terugkeert naar hetzelfde verderfelijke genot’ over masturbatie gaat. Ik moet zeggen dat het op mij meer de indruk maakt het homoseksueel cruisen te thematiseren, de zoektocht naar anonieme buitenseks, een interpretatie die we bijvoorbeeld in de biografie van Robert Liddell vinden. Liddell geeft ook enkele biografische details die deze uitleg aannemelijk maken. Bij een aantal andere teksten van Kavafis overtuigt Molegraaf mij echter wel, al lijkt me zijn idee dat de naam Imenos in het gelijknamige gedicht associaties wekt met ‘himeros’, ‘liefdesverlangen’, en het (beruchte) werkwoord ‘hièmi’, dat wel eens ‘klaarkomen’ kan betekenen, om taalkundigre redenen onwaarschijnlijk. Van de andere grote hoofdstukken behandelt er één het beeld dat Kavafis geeft van de stad Alexandrië, waarbij Mario Molegraaf ook enkele andere literaire Alexandrië-beelden in de moderne literatuur betrekt. Het wordt duidelijk dat Kavafis, ook in andermans fictie, al of niet onder eigen naam, een centrale rol speelt. Hij is dé dichter van het moderne Alexandrië. In een gezamenlijke bijdrage komen nog de literaire invloeden van en op Kavafis aan de orde. Warren en Molegraaf typeren de dichter als een anti-romantische ironicus, in wiens werk het kunstenaarschap en de kunst de enige grootse idealen zij in. Publiek is onnodig, de kunst moet om de kunst worden geschapen. Terecht wijzen de schrijvers erop dat Kavafis weinig hebben moest van de Griekse literatuur van zijn eigen tijd. Hij zocht bewust aansluiting bij de geleerde traditie van academische en ironische poëzie in het Hellenistische Alexandrië van 2200 jaar geleden, waar voor het eerst in de geschiedenis van de wereldliteratuur kleine genres als herdersdicht en epigram tot literair ideaal werden verheven. Invloeden van vooral epigrammen uit de zogenaamde Griekse Anthologie zijn sinds 1948 regelmatig en terecht verondersteld en beschreven. De invloed van Kafavis op de hedendaagse poëzie is onmetelijk. Warren en Molegraaf laten verwerking zien bij Brecht en Montale. Ze zouden nog tal van andere namen kunnen noemen en doen dat feitelijk ook op andere plaatsen in hun bevlogen en jargonloos boek, dat - zoals het hoort - hier en daar wat eigenzinnig is en soms tot tegenspraak prikkelt, maar vrijwel steeds blijft boeien. | |
Dociele dissertatieHet tweede in de aanhef genoemde werk is de fraai uitgegeven bewerking van een proefschrift, dat zich echter wel bijzonder dociel aanpast aan de regels van het genre ‘dissertatie’. Ik vrees dat we in Nederland van onze ongelukkige aio's ook dit type treurnis moeten verwachten. Het boek van Jusdanis is dan ook eerder interessant als typisch voorbeeld van het hedendaagse wetenschappelijk literair vertoog dan als interpretatie van het werk van Kavafis. Er worden bijzonder veel open deuren ingetrapt, waarbij regelmatig in een aantal preliminaire verplichte oefeningen wordt bewezen dat de promovendus heus wel weet hoe het gangbare literatuurwetenschappelijk jargon luidt. Jusdanis wil, anders dan Warren en Molegraaf, geen totaaloverzicht van het werk van Kavafis geven. Hij beperkt zich tot de ideeën van de dichter over de literatuur, zoals die verwoord worden in zijn gedichten, maar ook in enkele proza-artikelen, brieven en andere egodocumenten. Daarbij probeert hij deze visies in te bedden in het grotere literaire vertoog uit de Vervolg op pagina 16 |
|