Na de guillotine
In de jaren na de Franse Revolutie van 1789 verdween een groot aantal aristocraten, bankiers, uitgevers, drukkers en andere tegenstanders van de revolutionaire jakobijnen (bij voorbeeld de girondijnen) in de gevangenis. Duizenden van hen werden zonder veel pardon geguillotineerd. Op een deugdelijke verdediging hoefden zij vaak niet te rekenen. Het revolutionaire tribunaal onder leiding van Fouquier-Tinville trad meedogenloos op, ook om de gelden van de ‘tegenstanders van de revolutie’ zogenaamd legitiem naar de altijd maar lege staatskas over te kunnen hevelen.
Toen de journalist-historicus Olivier Blanc enkele jaren geleden onderzoek deed in de Archives Nationales in Parijs, stuitte hij op de papieren van de openbare aanklager uit de revolutietijd. Tussen die papieren trof hij een grote hoeveelheid brieven aan, de ‘laatste brieven’ van ter dood veroordeelden, vaak enkele uren of nog korter voor hun vertrek naar het schavot geschreven. Deze brieven waren door functionarissen van het tribunaal onderschept en bereikten vermoedelijk nooit hun bestemming. Olivier Blanc heeft op basis van die brieven een boek samengesteld De laatste brief, Authentieke afscheidsbrieven van slachtoffers van de Franse Revolutie (vert. door M.E. Veenis-Pieters, uitg. Sijthoff, 1988, 240 p., f 29,50) dat een tegelijkertijd aangrijpend en fascinerend beeld geeft van de revolutiejaren. Blanc heeft zich er niet toe beperkt slechts de brieven af te drukken, hij heeft geprobeerd om de informatie die de brieven bevatten te bundelen en in een context te plaatsen. Daardoor is hij onder meer in staat om de couleur locale van de gevangenissen (zo'n vijftig in die tijd in Parijs) weer te geven; ook maakt zijn onderzoek duidelijk waarom veel mensen gevangen zaten en wat zij in de ogen van de revolutionairen misdreven hadden. Een van de ergste misdrijven was destijds - naast het (doen) drukken van eigen propaganda - het doen wegvloeien van kapitaal naar het buitenland. Veel edelen die uit angst te worden vermoord uitweken, trachtten om confiscatie van hun bezittingen te voorkomen hun waardepapieren en edelstenen naar het buitenland te smokkelen. Werd dit ontdekt, dan wachtte hen de zwaarste straf.
Blanc heeft voornamelijk brieven opgenomen die nog niet eerder zijn gepubliceerd. Interessant zijn de laatste brieven van Marie-Anne-Charlotte Corday, de moordenares van Jean Paul Marat, een van de meeste intrigerende figuren uit de revolutietijd. In een van die brieven vraagt ze om toestemming een portret van haar te laten schilderen als tastbare herinnering voor vrienden en ook om voor de burgers de afschuw van de daden van grote misdadigers levend te houden. Het verzoek werd gehonoreerd. Corday schijnt ‘buitengemeen rustig en opgewekt’ te hebben geposeerd.
Heel bijzonder is de (wel bekende) laatste brief van Marie-Antoinette, koningin van Frankrijk, aan haar zuster, geschreven kort na haar veroordeling tot de dood. Ze schrijft geheel voor haar kinderen te hebben geleefd en zinspeelt op een heel pijnlijk voorval tijdens haar proces, waarbij ze zich moest verweren tegen insinuaties over de incestueuze aard van haar relatie met haar zoon. Ze beveelt zich aan in Gods goedheid en zegt iedereen vaarwel.
Het boek wordt besloten met de afscheidsbrief van Fouquier-Tinville zelf, eens de grote aanklager: ‘Ik sterf voor mijn vaderland, zonder wrok, ik ben tevreden; later zal mijn onschuld blijken.’ De laatste brief is een fraai uitgegeyen boek, volgeschreven door de stille getuigen van de Franse Revolutie.
HP