Onbenoembaar surplus
Sommige buitenlandse dichters hebben hun persoonlijke gezantschap in Nederland. Het sterkste voorbeeld is wel de Portugees Pessoa, die zonder de vertaling en propaganda van August Willemsen hier nog steeds een onbekend en exclusief dichter zou zijn, terwijl hij nu bijna tot de Nederlandse poëzie behoort. Ook de Zweed Tomas Tranströmer heeft zo'n toegewijd pleitbezorger in de persoon van J. Bernlef. Bernlef verzorgde eerder al twee selecties van door hem vertaalde gedichten ‘Nachtzicht’ en ‘Zwarte ansichten’, die hij beide uitleidde met een verklarend woord, dat niet alleen zijn eigen enthousiasme uitlegt maar ook een helder licht werpt op de bepaald niet eenvoudige poëzie van Tranströmer. Een centrale regel in Tranströmers werk is deze: ‘Opdracht: te zijn waar men is. / Ook in die belachelijke bloedserieuze / rol - ik ben nu net die plek / waar de schepping aan zichzelf werkt.’ Tranströmers poëzie wortelt in de realiteit, zij heeft een sterk visueel aspect, en de scherpe scheiding tussen bewustzijn en onbewustzijn is opgeheven ten behoeve van een symbiose tussen beide. In zijn latere gedichten brengt Tranströmer, aldus Bernlef, verschillende zaken met elkaar in verband, die toch net geen oorzakelijk verband hebben. ‘De esthetische sensatie zat hem kennelijk in een onbenoembaar surplus, teweeggebracht door de werking van de verschillende onderdelen van het gedicht.’ Het is dit, niet goed aantoonbaar, surplus dat Tranströmer tot een buitengewoon dichter maakt, die ondanks zijn vaak lange verzen heel geconcentreerd bezig is.
Inmiddels is Tranströmer in Nederland genoeg geïntroduceerd om nu ook zijn vroegere gedichten in vertaling te publiceren, vindt Bernlef kennelijk. Dat jeugdwerk is veel minder complex, minder bijzonder zelfs misschien, maar in elk geval eenvoudiger en plastischer. De poëzie in Zeventien gedichten (uitgeverij Marsyas, Gouden Leeuw 745, 1103 KR Amsterdam) stamt uit 1954 (Tranströmer is van 1931) en lijkt hoe klassiek van inslag ook, door de praktijk van het surrealisme beïnvloed, met name in de wat dikke natuurbeschrijvingen. Toch zijn er ook pakkende observaties, van zowel de werkelijkheid (December. Zweden is een op land gesleept en / afgetakeld schip) als de innerlijke beleving, bijvoorbeeld van voorbije daden (Daar zakken / al onze daden / glashelder / naar geen andere bodem / dan onszelf.’) Tranströmer lijkt me geen dichter die ooit, zoals Pessoa, in brede kring populair zal worden, maar zowel in zijn presentatie als zijn uitleg maakt Bernlef aannemelijk dat we met een uiterst interessant hedendaagse dichter van doen hebben, en de vertaling van die vroegere gedichten vormt eigenlijk een betere kennismaking dan de eerder verschenen latere. De illustraties van Herma Deenen halen Tranströmers hoge niveau helaas niet.
RS