Verpletterende huwelijksdrama's
Aan de eerste druk van Top Naeffs herinneringen voegde de uitgever een verkoopbevorderend wikkel toe: ‘De biecht van een vrouwenleven.’ De ‘schroomvallige inhoud’ van Zo was het ongeveer (uit 1950; nu herdrukt door HES, f 29,75) deed bezorger en inleider Gé Vaartjes kiezen voor een minder Privë-achtige ondertitel: ‘Contouren van een schrijfstersleven.’ Vaartjes prijst Zo was het ongeveer als een ‘geestig, vlot geschreven levensoverzicht, waarin meer geopenbaard wordt over haar tijd, persoonlijke levensstijl en literaire smaak, dan over de schrijfster zelf,’ en zo is het ongeveer. Naeff noemt haar schrijverschap ‘het wonderbare ambt, dat ik met mijn ziel en zaligheid heb lief gehad.’ De afstandelijkheid waarmee ze die liefde beschrijft, verraadt dat elke hartstocht er vreemd aan is. Pirandello's uitspraak ‘Ik heb verzuimd te leven, ik heb mijn leven geschreven,’ ontlokt aan Top Naeff de overdenking; ‘Zo bar heb ik het gelukkig niet gemaakt. Ik mag dan al eens een bridge-avondje hebben gemist ter wille van een Dramatische kroniek die met den laatsten posttrein nog mee naar Amsterdam moest, aan mijn innerlijken levenswandel, aan de ware vreugden van mijn hart heb ik om geen roeping of roem iets te kort gedaan.’ De verlangens van Naeffs tragische heldinnen gingen allerminst uit naar bridge-avondjes; de desillusies van Madeleine Twist (uit Offers), of Liesbeth van Landschot (uit Voor de poort) in de grote romantische liefde lijkt Naeff gegrepen te hebben uit literaire voorbeelden als Paul Bourgets Un coeur de femme. In de memoires betoont Naeff zich bezeerd door kritiek als die van Annie Romein-Verschoor over de vanzelfsprekende standsvooroordelen en geringschattende opmerkingen over ‘de
kleine man’ die Naeff deelde met haar personages. ‘Ze weet niet, als Galsworthy, dat haar Forsytes - Forsytes zijn,’ schreef Annie Romein in haar (sociologische) proefschrift over de damesroman. Uit Zo is het ongeveer wordt het gelijk van Romeins vonnis pijnlijk bevestigd: Naeff neemt ten onrechte aan dat haar verweten wordt dat ze zich te weinig in de lagere standen verdiepte. Vaartjes maakt in zijn nawoord veel werk van de tragiek van Naeffs irriterende mevrouwigheid. De fayade van een onberispelijk (maar onbevredigend) huwelijksleven met de Dordrechtse huisarts Willem van Rhijn bewaakte ze nauwgezet, zodat haar verhouding met Willem Royaards nimmer aanstoot kon geven. De enige ‘biecht’ in Zo was het ongeveer is dat de monografie over Goethes minnares Charlotte von Stein ‘als het ware confidenties uitlokte’. Vaartjes biografische informaties maken de door overspel gepreoccupeerde thematiek van haar romans en ‘verpletterende huwelijksdrama's’ als De genadeslag en Aan flarden begrijpelijker. Dat de moderne lezer Top Naeff nog slechts kent als de schrijfster van Schoolidyllen (een jeugdwerk uit 1900; door haarzelf beschouwd als ‘een tam kunstje’), stelt Vaartjes zeer teleur: ‘Zij liet een oeuvre na in uiterst verzorgde stijl, dat één lange zelfopenbaring vormt.’ Zijn poging tot eerherstel is helaas een gedrevener oeuvre waardig.
DS