Afgeprijsd
Charles Ramsden deed boekbindhistorisch onderzoek en begon met het samenstellen van lijsten met boekbinders in de periode 1780-1840 in Frankrijk en Groot-Brittanië. Ook verscheen van zijn hand London Bookbinders 1780-1840 (Van Gennep, 155 p., f 39,50). Een imposante verzameling namen en gegevens, verzameld uit archieven, aan de hand van boekbindersmerkjes in banden, etc. Aardig is de naam van Thomas Mudie, die als boekbinder minder bekend werd dan als houder van de grootste leesbibliotheek die ooit heeft bestaan, en die met zijn uitgeleende boeken een immense invloed heeft gehad op de smaak van de negentiende-eeuwse Engelse lezer. De combinatie boekhandelaar-uitgever-leesbibliotheekhouder-boekbinder, zo wijst Ramsdens lijst ook uit, is in de negentiende eeuw heel gewoon. Portretten van genoemde binders zijn niet opgenomen, wel werd een aantal fraai gefotografeerde boekbanden afgebeeld. Een verbluffend boek werd herdrukt en nu afgeprijsd: Owen Jones' The Grammar of Ornament (Van Gennep, f 64,50). Een standaardwerk uit 1856. De architect en ontwerper Jones reisde in de jaren dertig van de vorige eeuw door Spanje en het Midden-Oosten en raakte gefascineerd door de ornamentiek die hij in monumenten tegenkwam. Hij kwam tot de overtuiging dat historische en soms exotische bronnen als inspiratie kunnen dienen voor westerse kunstenaars, zonder dat er klakkeloos uit mag worden geciteerd. Hij demonstreerde die opvatting in zijn versieringen in het Christal Palace, gebouwd ter gelegenheid van de geruchtmakende Londense Wereldtentoonstelling van 1851. Zijn The Grammar of Ornament bedoelde hij als een soort encyclopedie voor kunstenaars van zijn tijd. Hij opende het boek met een aantal stellingen over ornamentiek, zoals: ‘Alle ornamentiek moet gebaseerd zijn op een geometrische constructie’. Daarop volgen vierennegentig in wondermooie kleuren, op folioformaat
gelithografeerde ornamenten, met uitgebreide historische inleiding: Perzische, Moorse, Byzantijnse, Romeinse, Turkse, Hindoe-, Chinese, etcetera. Samen met het overige werk van Owen Jones vormde zijn ornamentenencyclopedie een inspiratiebron voor de ‘Arts and Crafts-beweging’ van onder anderen William Morris.
In de serie ‘Art/Applied art/Architecture’ van Museum Books verscheen in de jaren zestig slechts één aflevering, gevuld met drukwerk van Hendrik Werkman. Hendrik de Vries schreef er een uitgebreide ‘biografische noot’ bij, beginnend met de bittere woorden: ‘De infra-bestialen vermoordden werkelijk een vijand toen ze in 1945 Hendrik Nicolaas Werkman om het leven brachten.’ Van de wonderlijke warme kleuren, zo specifiek bij Werkman, weet men nog steeds niet hoe hij ze maakte. Het geeft zijn in alle eenvoud prachtige drukwerken nog iets extra mysterieus. Nog steeds afgeprijsd verkrijgbaar (Huis aan de drie grachten, f 25,-).
Hans van Straten schreef de biografie Hendrik Nicolaas Werkman (Scheltema Holkema, 293 p., f 18,90). Niet alleen het leven van Werkman zelf komt naar voren, ook de ‘kunstenaarsscene’ in de jaren twintig en dertig wordt uitvoerig belicht. Ondanks een larmoyant ‘vooraf’ (‘Het werk van een biograaf is een ijdel bedrijf; nergens ervaart een mens verdrietiger de onmacht van het woord dan bij het oproepen van een gestorven persoonlijkheid.’) toch een aardige biografie. Uitvoerig gedocumenteerd, met zeer veel illustraties.
Een schitterend boek is Wien 1900. Kunst, Architektur & Design (Scheltema Holkema, 255 p., f 39,90). De Amerikaanse kunsthistoricus Kirk Varedoe stelde een rijk van beeldmateriaal voorzien over: zicht samen met de glorietijd van de Weense cultuur. Kokoschka, Klimt, Rodin, Kubin, Czeschka, Moser, Hoffman, Loos, en Otto Wagner zijn uitgebreid vertegenwoordigd. Van de architect Joseph Maria Olbrich werd de schitterende Lauwerkoepel van het Wiener Sezessiongebäude uit 1898 afgebeeld; van Egon Schiele vormt de houtskooltekening Zelfportret met om het hoofd geslingerde arm wat mij betreft een hoogtepunt. In vormgeving, binnenhuisarchitectuur en architectuur duikt de strakke lijn voor het eerst op.
In Richard Horns Memphis. Objects, Furniture & Patterns (Van Gennep, 125 p., f 15,90) zijn we het functionalistische meubelstuk alweer ver voorbij. Vrolijk ontworpen, bontgekleurde tafels, stoelen, banken, en kasten. Na 125 bladzijden exuberante interieurs rijst de vraag hoe lang je blijft gedijen in zo'n omgeving. Wie een eenvoudiger, ingetogener ‘leefatmosfeer’ prefereert, mag dit aanstekelijke boek toch niet in zijn boekenkast missen, hoe sober en strak die ook is vormgegeven.
Varia Literaria is de titel van een bundel met veertien opstellen van Prof. J. Prinsen over literatuur (Huis aan de drie grachten, 168 p., f 15,-). Bevat stukken over Jan van Hout, Bredero, Hooft en Vondel, Vosmaer, de Tachtigers, etc. Hier en daar spreekt Prinsen zich in aangenaam gespierd Nederlands uit. Zo schrijft hij over de wereld van C. Vosmaer: ‘Zeer verschillend toch van die andere, van Multatuli, waar de fel ratelende donderslagen in sarcastische schatering weerkaatsen door woeste ravijnen en fantastische bergkloven.’
Wat betekent de machine voor de mens? Dat is de centrale vraag in Sigfried Giedions in 1948 voor het eerst in het Engels verschenen monumentale sociale geschiedenis van de mechanisatie: Die Herrschaft der Mechanisierung (Van Gennep, 842 p., f 27,50). In eerste instantie, zo schrijft Giedion in zijn voorwoord, wilde hij onderzoeken tot op welke hoogte de mechanisatie bij ‘onveranderlijke wetten van de menselijke natuur’ aansluiten. Het bleek hem echter al gauw dat er nog nauwelijks bronnenonderzoek was gedaan, en dat ook vele bronnen - bijvoorbeeld over de invoering van de lopende band - zeer moeilijk waren op te sporen: veel fabrikanten hadden nooit archief gehouden. Ondanks die ‘primitieve omstandigheden’ heeft Giedion een duizelingwekkende hoeveelheid gegevens bijeen weten te brengen, strekkend van de veertiende eeuw tot vlak na de Tweede Wereldoorlog. Niet alle fabrikanten waren verstoken van historisch besef. Bijvoorbeeld de firma McCormick, leverancier van onder andere de schovenbindmachine: Giedion kon fraaie gravures uit aanbiedingsbrochure's afdrukken. Die Herrschaft der Mechanisierung bestrijkt vele gebieden. We vinden gravures van uiteenlopende zaken als een mechanisch verstelbare barbiersstoel, een spoorbaantje waarbij de karren met een luchtballon tegen een berg worden opgetrokken, een tafel met uitklapbare bibliotheekladder, de kuikenbroedmachine, de eerste elektrische vaatwasmachine, een draaibare documentenkast voor handelslieden, de verenmatras, etcetera. Giedions conclusie: is - vlak na een door de lopende band geïnspireerde genocide in de concentratiekampen - begrijpelijkerwijs niet optimistisch. De ‘vooruitgang’ die de machine tot in onze huiskamers heeft gebracht acht hij nauwelijks hoopgevend: ‘Het geloof in de vooruitgang hoort nu, samen met vele andere gedevalueerde symbolen, thuis op de rommelzolder. ’
ATTE JONGSTRA