Verstikkingsgevoel
Voelde u zich als schrijver in Vlaanderen onbegrepen? In het laatste boek zegt u dat je boeken vindt in vele talen en dat er toch zo weinigen zijn die de taal van je eigen boeken verstaan. Of is het een vermenging van vele motieven die u ertoe bewogen heeft om Vlaanderen achter u te laten, uw behoefte aan ruimte bijvoorbeeld?
‘Ik moet eerlijk bekennen dat dat regeltje een beetje een humeurigheid van me is. Op een bepaald moment heb ik me zelfs afgevraagd of ik het niet zou schrappen, omdat ik precies aan dat soort humeurigheden een hekel heb. Ik dacht: ik doe het niet omdat het af en toe niet slecht is om je zwakke kanten te laten zien. Men moet het maar nemen zoals het er staat. Dat ik ben weggegaan, ja, dat kan je toeschrijven aan een mengsel van allerlei motieven, die allicht wel een hiërarchie vertonen. Er is iets wat eerst komt en iets wat nadien komt. Aan de basis is het een constant groeien van een verstikkingsgevoel. Het begint met kleine onhebbelijkheden, kleine dingen van onbegrip in de alledaagse ervaring. Maar aan de bron was er altijd dat verstikkingsgevoel, dat waarschijnlijk ook zonder die persoonlijke kleine ervaringen aanwezig zou geweest zijn. De vraag die u stelt moet in tweeën opgesplitst worden. Ik heb Vlaanderen verlaten en gekozen voor dit. Ik heb Vlaanderen verlaten omdat ik aan die verstikking niet wou toegeven, ik moet ruimte hebben.’
Hoe komt het dat u die ruimte in de Provence gevonden heeft, en niet bijvoorbeeld in Amerika of Australië?
‘Dat heeft te maken met mijn culturele bindingen. Hier, in het profiel van het land waar ik nu woon, vind ik datgene terug wat behoort tot wat ik gemakshalve en een beetje oppervlakkig de hele westerse beschaving noem. We hebben hier vrienden, wijnbouwers die hun eigen kelders hebben en die heel goede wijn maken. Ze hebben een erg groot terrein. Op een dag reden we met de auto door hun wijngaarden. Die man zegt: dat daar is een Griekse weg, een kronkelende weg, en nu rijden we over een Romeinse weg, een rechte weg. Midden in de velden, los van de archaïsche vondsten die men hier heeft gedaan, van de arena's die er nog zijn, de zuilen die men nog vindt. Los daarvan zijn in de aarde de sporen getrokken van die judeo-christelijke beschaving, het Romeinse, het Griekse en het joodse! Deze merktekens zie ik hier in de grond zitten. Dat maakte dat ik hierheen wou komen, omdat ik vond dat dit mijn thuis is, willen of niet, waaruit ik ben voortgesproten. Dat stimuleert mij om in het werk zelf, hoop ik tenminste, iets van datzelfde te doen, merktekens te leggen, iets van die zelfde profielen te leggen. Men heeft gevraagd waarom ik in De vrouwen van de aartsengel die opsomming van namen uit de Grieks-Romeinse mythologie en enkele bladzijden verder van bijbelse vrouwen gegeven heb. Dat is nu net wat mij boeit, sporen laten, het trekken van een Griekse of Romeinse weg in het landschap van het boek, van de tekst.’
Voelt u zich nader tot Vlaanderen komen naarmate u er zich verder van verwijderd heeft?
‘Ik ben er vast van overtuigd dat het zo is. Hoe groter de afstand is, hoe dichter je erbij kunt komen. Als de afstand niet groot genoeg is word je afgeleid door kleine dagelijkse onthullingen, door dingen die niets met de essentie te maken hebben. Ik woon hier bijna negen jaar. Ik ben omgeven door een taal die niet de mijne is. Onlangs stelde een Franstalig interviewer me de vraag: hebt u nooit de verleiding gevoeld om in het Frans te schrijven? Eerst zei ik ja, omdat die verleiding er inderdaad enigermate geweest is, voorbeelden indachtig, Beckett dus. Toen heb ik moeten antwoorden, een antwoord dat ik misschien pas kon geven nadat ik het laatste boek geschreven had: wanneer ik die taal verlaat, pas dan verlaat ik mijn land. Zolang ik mijn taal niet verlaten heb blijf ik gebonden aan mijn bronnen. En nu moet ik voor de derde keer - het schaamrood stijgt me naar de kaken - Brodski citeren die zelf weer gezegd heeft: belangrijker dan het echte of het valse is de taal, niet de langage, maar de longue, niet de literaire taal, maar de taal zelf. Voor hem is dat het Russisch. Het is met die taal dat je aan de aarde verbonden bent, het is door die taal dat de dialoog met de mens mogelijk wordt. Wanneer ik zou overgaan tot een andere taal lijkt het me alsof ik op een vreemd schip zou stappen en ik zou stom worden bij wijze van spreken. Dat is precies wat met Beckett gebeurd is. Hij is stom geworden, wilde het ook worden. Ik wil dat niet. Er zijn momenten dat het een heel vreemd aspect geeft aan mijn bestaan hier. Soms zeg ik: nu zit ik pas voorgoed in een enclave met mijn taal, in een land en een idioom dat andere klanken heeft. Maar dat maakt me eerder rijker dan armer. Alleen gebeurt het iets trager. Soms moet ik iets langer zoeken naar een woord dat me niet te binnen schiet omdat ik het gemakkelijker eerst in het Frans zal vinden dan in het Nederlands. Maar naar de essentie toe voel ik het rijker worden.’
Lijdt u eronder dat men u opgesloten heeft in het zogezegde hermetische circuit? De gemiddelde criticus beweert voortdurend dat uw werk moeilijk is, dat het erg gesloten is. Maar in de verhalen uit Journal brut zegt u in ‘Babyblauw en suikergoedrose’: laat de kleinen tot mij komen.
‘Ik beleef steeds weer dezelfde geschiedenis. Een boek verschijnt en ik krijg daarop de meest spontane, vrolijke, gunstige reacties. Drie maanden later hebben enkele critici hun oordeel gegeven, dat het toch weer zeer moeilijk is en zeer hermetisch. Daarop durven de mensen zich niet meer uit te spreken. En degenen die aanvankelijk zo enthousiast waren, die zeiden dat ze zo gelachen hadden, dat ze het zo vrolijk vonden, zo vol humor, worden dan plots afgeremd door de heren die wel goed hun werk doen, maar die het altijd voor zo moeilijk verslijten. Maar dan hoor ik dat in bepaalde scholen teksten uit Exit, mijn zogenaamd moeilijkste boek, door kinderen gedeclameerd worden. Voor die kinderen is daar blijkbaar niets moeilijks aan. Een kind van twaalf jaar dat Exit las heeft voor mij een papieren kroon gemaakt, die mij als dank werd toegestuurd. Ze vragen me waarom er niet meer van die teksten voor kinderen geschreven worden. Is dat niet mooi? Dat is toch wonderbaar. Ik moet een woord aanhalen van iemand die bij bepaalde mensen in ongenade is gevallen, Roland Barthes, die het destijds toch had over “le plaisir du texte”. Hoezeer ik mijn boeken ook structureer, hoezeer ze ook met enthousiasme, verve, inzet en geloof geschreven zijn, voor mij én voor de lezer blijft op de eerste plaats gelden le plaisir du texte. Een Frans-Belgisch schrijver die de Franse vertaling van De vrouwen van de aartsengel had gelezen schreef me dat het boek hem beviel. Hij schreef: ‘Et en plus, c'est drôle.’ Dat is wat me zo'n plezier doet. Maar men kijkt altijd over de vrolijke kant van die teksten heen. Ik heb nooit begrepen waaraan dit ligt. Ik vrees een beetje dat men in Vlaanderen die humor wil verdonkeremanen. Het zou ook kunnen dat men er niet vatbaar voor is. Ik vraag het me af. Ik vind geen antwoord.’
Als autobiograaf bent u hard voor uzelf. Er is de pijnlijke scène over uw zoon die u al jaren niet meer heeft gezien en die u komt bezoeken omdat hij op het punt staat te trouwen. Bij die ontmoeting voelt u absoluut niets, en u schrijft dat ook.
‘Ik heb van meet af aan geprobeerd om een andere toon aan te slaan dan datgene wat Susan Sonntag bestempeld heeft als de prijzenslag van het pessimisme. Het behoort in onze literatuur tot de bon ton op dit ogenblik om zich zeer ironiserend en negativistisch uit te laten over alles wat met de mens en het leven heeft te maken. Daartegenover probeer ik - ik durf het woord bijna niet te gebruiken - in positievere zin te reageren op dat wat ons belaagt. Niet alleen wat ons van buiten, maar ook wat ons van binnenuit belaagt. Allebei. Het zou een leugen zijn als ik alleen aan het positieve uiting zou geven zonder te laten zien wat mij van binnen-
‘Een kind van twaalf jaar dat Exit las heeft voor mij een papieren kroon gemaakt, die mij als dank werd toegestuurd.’
uit belaagt. Ik ben niet beter dan wie ook. Ik geef geen les in wat dan ook. De hele opzet heeft alleen zin wanneer ik toegeef dat die lagere kanten er ook zijn in mezelf, dat ik niet op kan tegen bepaalde situaties, dat die lage kant erbij hoort. Dat ik dus moet voortgaan met het herstellen van relaties.’
De tekst zelf is het voedsel van de autobiografie, zegt u ergens...
‘Technisch beschouwd is de cyclus een mengvorm van memoires, autobiografie, fictie, verhaal en echt journal. Het is een totale mengvorm. Deze mengvorm is voor mij zo belangrijk omdat ze me een absolute vrijheid geeft. Dat is waar ik zo lang naar gezocht heb. De volkomen vrijheid om te spelen, om me niet te binden aan gelijk welk raster of rooster opgegeven door gelijk welk handboek in literatuur of esthetica.’