Losse schetsen
Het is niet de eerste maal dat Modiano zich in autobiografische zin waagt aan een poging om zijn achtergronden in kaart te brengen. Uit Livret de familie wisten we al dat zijn moeder een Vlaamse actrice was, die in 1942 naar Parijs gaat en daar de man ontmoet die Patricks vader zal worden. Omdat hij jood is tracht hij uit handen van de Duitsers te blijven door het aannemen van steeds wisselende namen. Zo komt hij in het trouwboekje voor als Guy Jaspaard de Jonghe. Het is een toevallige ontmoeting geweest, maar dat zijn ontmoetingen wel vaker. Pikant is alleen zoals hij zelf zegt, dat ‘zonder de bezetting, zonder de toevallige en tegenstrijdige ontmoetingen die zij uitlokte, ik nooit geboren zou zijn.’ Hoe kan het dan anders dat de oorlog hem blijft achtervolgen en obsederen. Livret de familie bestaat uit losse schetsen die, hoewel ontegenzeggelijk autobiografisch, toch geen duidelijk en coherent beeld van Modiano's leven en afkomst opleveren. Modiano probeert op tastende wijze de witte plekken van zijn geschiedenis in te vullen, maar het is of hij iedere keer weer verbijsterd staat tegenover het Grote Raadsel. Het lijkt een beetje op de manier waarop hij praat, voor wie hem wel eens in het televisieprogramma Apostrophes van Pivot hebben gezien: hij begint aan een zin, brengt het tot twee of drie woorden maar faalt dan steevast in het vinden van de juiste formulering eri eindigt daarom maar in wat dwarrelende gebaren van de handen waarbij hij zoekend de ogen ten hemel slaat. Heel fascinerend, maar tergend voor de vlotte babbelaar Pivot die uit ongeduld dan zelf maar de zinnen op zijn manier afmaakt. Bij de invulling van de beroemde vragenlijst van Proust heeft Modiano op de vraag wat hij zou willen zijn eens geantwoord: ‘Patrick Modiano, maar dat lukt me niet.’ Het is veelbetekenend.
Patrick Modiano (links) en zijn broertje Rudy omstreeks 1955
In Remise de peine bestaat het raadsel opnieuw, maar omdat het verhaal vanuit de belevingswereld van het kind geschreven wordt is het hier heel functioneel. Voor kinderen is het domein van de volwassenen, van de ‘grote mensen’, heel geheimzinnig. Het is een wereld die zich buiten hen om voltrekt en waartoe zij, als buitenstaanders, geen toegang hebben. Zij begrijpen de taal niet die gesproken wordt en het feit dat zij naar bed gestuurd worden als er 's avonds gasten komen versterkt nog eens de indruk dat er dingen gebeuren die niet voor hen bestemd zijn en waar zij nooit het fijne van zullen weten. Daarom zijn alle signalen die komen uit deze wereld geladen met een betekenis die niet wordt doorgrond maar die de nieuwsgierigheid wel ten zeerste prikkelt.
In het geval van ‘Patoche’ en zijn broertje die in een vreemde omgeving en bij betrekkelijk onbekenden vertoeven geldt dit natuurlijk nog eens zo sterk. En als we de beschrijvingen lezen van de mensen die het huis aan de rue du Docteur-Dordaine bevolken, dan weten we bovendien waar alle halve en hele artiesten, illusionisten en andere marginale figuren die als personages in zijn romans worden opgevoerd, vandaan komen: zij vormden het natuurlijke milieu van zijn jeugd. De drie vrouwen die het huis bewonen zijn de kleine Hélène, de met haar been trekkende gewezen trapezewerkster, Annie, die zich hult in leren mannenkleding en vele nachten doorbrengt in de vrouwennachtclub Carroll's en haar moeder Mathilde, die Patrick voortdurend aanspreekt met ‘imbécile heureux’, wat misschien vertaald zou kunnen worden met ‘m'n lieve sufferdje’.
Maar echt spannend wordt het als de regelmatige vrienden op bezoek komen. Roger Vincent met zijn grote Amerikaan, Jean D., en André K. over wie het verhaal gaat dat zij heeft behoord tot de ‘bende van de rue Lauriston’. Dat brengt haar dichter bij de twee broertjes, omdat die ook tot een ‘bende’ behoren, maar zij beseffen niettemin dat er wel enig verschil zal zijn. En dat blijkt later ook, als Patrick leert dat rue Lauriston zo ongeveer synoniem is voor collaboratie met de Duitse Gestapo. Het bezoek brengt levendigheid in de vorm van uitstapjes maar het vergroot aan de andere kant de geheimzinnigheid van de ‘grote mensen’ omdat deze dan meer dan normaal behoedzaam zijn in hun uitlatingen en de kinderen volledig toevertrouwen aan de zorgen van een kindermeisje.
Dat de geheimzinnigheid in dit geval niet zomaar een kinderlijke constructie is, maar dat er inderdaad ernstige dingen aan de hand zijn blijkt als de broertjes op een goede dag bij thuiskomst uit school een leeg huis aantreffen dat even later door de politie grondig wordt doorzocht. De laatste zin van het boek luidt: ‘En wij, mijn broertje en ik, deden net of we wachtten op iemand die ons op kwam halen en ondertussen wat speelden in de tuin.’ Het benadrukt nog eens de aparte, onschuldige status van de kinderwereld. Maar waar zijn de bewoners en- hun vrienden gebleven? Met de noorderzon vertrokken? Gearresteerd? Het blijft onduidelijk. Halverwege het verhaal geeft Modiano een vooruitblik. Als beginnend schrijver, bezig aan zijn eerste boek, ontmoet hij nog eens Jean D. Zij eten samen, maar over vroeger wordt niet gesproken, ook al omdat zij in gezelschap zijn. Maar hij weet dan al uit de krant, dat Jean D. zes jaar in de gevangenis heeft gezeten, en dat zijn moeilijkheden dateren uit de tijd van de rue du Docteur-Dordaine. En ook de anderen zullen ongetwijfeld in de gevangenis zijn beland, meent hij. Als terloops vermeldt hij ook nog even dat hij zijn broertje heeft verloren. In werkelijkheid is Rudy Modiano op tienjarige leeftijd omgekomen bij een auto-ongeluk, dat wil zeggen twee jaar na de beschreven logeerpartij.