Geschipper
De rode draad achter Urquharts eigen ‘redelijke’ opstelling wordt het meest pregnant weergegeven in zijn reacties op de mislukte luchtlanding bij Arnhem in 1944 - hij was een van de weinige Engelse inlichtingenofficieren die tegen ‘Arnhem’ adviseerde en dus met ziekteverlof werd gestuurd. Het ‘verraad van King Kong’ verwijst Urquhart in een bijzin naar het rijk der fabelen. ‘Ik werd misselijk bij de gedachte aan die ramp, het verlies van zoveel prima kerels, de idiotie van de onderneming en mijn eigen falen er iets aan te doen. (...) Het was natuurlijk ondenkbaar dat de mening van één man, nog wel een jong en onervaren officier, een groot militair plan kon veranderen dat was goedgekeurd door de president van de Verenigde Staten, de Engelse premier en de gehele militaire top. Maar ik geloofde toen, zoals de meeste eigenwijze jonge mensen doen, dat een krachtig rationeel argument overwint als het maar ondersteund wordt door aantoonbare feiten. Dat is natuurlijk onzin. Als eenmaal een groep mensen een keuze heeft gemaakt, ontwikkelt zo'n plan een leven en impuls van zichzelf die vrijwel ontoegankelijk zijn voor rede of argumenten. Zeker wanneer persoonlijke ambities en bravoure in het spel zijn.’ Het zou een fenomeen zijn waar Urquhart in zijn latere loopbaan bij de Verenigde Naties wel vaker tegenop zou lopen.
Urquhart kwam daar direct na de oorlog in dienst, aanvankelijk als medewerker van de oprichtingscommissie voor de VN, later als directe medewerker van onder-secretaris-generaal Ralph Bunche. Vooral de passages over de beginperiode van de VN zijn fascinerend om te lezen, al is het ‘na veertig jaar moeilijk de frisheid en het enthousiasme van die pioniersjaren weer terug te roepen. (...) Bureaucratie, frustratie, routine, holle retoriek, politieke kleinheid en teleurstellingen lagen nog in de schoot der goden en hadden nog niet het gevoel van opwinding en avontuur kunnen bederven.’ Vooral binnen de organisatie zelf heerste optimisme de fouten van de Volkenbond te kunnen voorkomen en in, vooral uit de oorlog stammende, eensgezindheid de wereldvrede naderbij te kunnen brengen. Maar, in de woorden van Urquhart: ‘Het verhaal van het politieke leven van de VN is tot op grote hoogte het verhaal van een voortdurende poging om om het obstakel van de fundamentele verschillen tussen de grootmachten heen te improviseren of heen te lopen. En om vervangende trucs te bedenken voor de eensgezindheid tussen de grootmachten die oorspronkelijk bedoeld was de drijvende kracht van de organisatie te zijn.’
Urquhart beschrijft het geschipper tussen de supermachten, de veranderingen ten gevolge van de geleidelijk toenemende invloed van de Derde Wereld op de algemene vergadering - waardoor het Westen de VN niet langer kon beschouwen als favoriet strijdtoneel voor verbale ruzies met het Oostblok - en de mede daardoor afnemende interesse in de organisatie, vooral in de Verenigde Staten, die er soms in ontaardde dat de VN, of de secretaris-generaal, de zondebok werd voor het falen van de lidstaten die ergens wat in de melk te brokkelen hadden maar er ook niet uitkwamen. En met teleurstelling signaleert hij het kwaliteitsverlies binnen het secretariaat: ‘Door de jaren heen heeft er een ernstige erosie plaatsgevonden in de waarden en normen met betrekking tot de internationale ambtenaren, waarden die we zo nauwkeurig bewaakt hadden in het begin. Te, veel topambtenaren, politieke benoemingen, rotte plekken en zinloze programma's hebben de organisatie vet en vadsig gemaakt.’
De successen van de VN lijken vooral de successen van de achtereenvolgende secretarissen-generaal en hun apparaat te zijn, meer het resultaat van hard werken, veel geduld en stille diplomatie dan van daadkracht in de veiligheidsraad of de algemene vergadering: de regelingen en overeenkomsten tussen Arabieren en Israëli's die VN-topdiplomaat Ralph Bunche in 1948 wist te bewerkstelligen (waarvoor hij in 1950 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg), de eerste peacekeeping operaties na de Suez-crisis in 1956, de bemiddelingspogingen in Libanon in 1958, de VN-operaties onder de inspirerende leiding van Dag Hammerskjöld in de Kongo in 1960, de bemoeienissen met de Cuba-crisis, Vietnam, Cyprus, India-Pakistan, Bangladesh, Namibië en het Midden-Oosten.
Waarschijnlijk door Urquharts directe betrokkenheid bij de conflicten tussen Israël en zijn buren - ‘het moeilijkste probleem op de VN- agenda’ - besteedt hij relatief veel aandacht aan de VN-activiteiten in die contreien. Voor de gemiddelde krantelezer bevatten die passages weinig schokkend nieuws, al is het, bij voorbeeld, intrigerend om te lezen hoe verbaasd de Egyptische president Sadat was dat zijn toebereidselen voor de Oktober-oorlog in 1973, inclusief de aankoop van een groot aantal hogedrukpompen in West-Duitsland om de zandheuvels aan het Suezkanaal weg te blazen, in Israël en de Verenigde Staten niet serieus werden genomen.
Fascinerend zijn in dat kader, maar ook verder verspreid in het boek, vooral de kleine anekdoten: de Kongolese leider Loemoemba die Urquhart vraagt waarom de VN in godsnaam ‘ce nègre americain’ (Ralph Bunche) als bemiddelaar op hem afgestuurd heeft; de nooit opgehelderde kwestie of Chroesjtsjov bij zijn beroemde toespraak voor de algemene vergadering in 1960 gebruik maakte van een van zijn eigen schoenen om zijn woorden kracht bij te zetten, een schoen van Gromyko had geleend danwel een speciale rèserveschoen in zijn kofferje had zitten.
En daarnaast de beknopte en genuanceerde beschrijvingen van een aantal van de hoofdpersonen op het internationale toneel. Over Jasser Arafat: ‘In Beiroet achtte hij het een plicht kleine, zwaar onder vuur staande gemeenschappen te beschermen, een oogje te houden op de vei-
Vervolg op pagina 12