Speciale metaforiek
Overigens is dat interview een samenvatting van het repertoire aan anekdotes en aperçu's dat ook te vinden is in Schnabels eigen artistieke autobiografie, aangevuld met een korte levensschets: geboren in New York, begon op z'n vierde te schilderen, verhuisde op z'n vijftiende naar Texas waar zijn vader een pluimveeboerderij dreef, reis naar Barcelona waar hij de techniek van het gebroken serviesgoed ontdekte, succes, grote auto, religieuze thematiek, de kunstenaar als medium. Alleen de schizofrenie komt in Egoïste niet ter sprake, wat opvallend is want die komt normaal altijd ter sprake.
Zoals bijna alle zeer beroemde kunstenaars nu heeft Schnabel een geheel eigen mythologie, waarin hij zijn wordingsgeschiedenis stapsgewijs uiteenzet. Ook heeft hij een filosofie, met een speciale metaforiek: ‘Ik wil dat mijn leven is ingebed in mijn werk. Als mijn leven niet in mijn schilderijen geperst zit als een platgedrukte auto is het werk waardeloos. Zonder mijn werk voel ik me kreupel.’
Julian Schnabels portret met aardewerk scherven van de schilder Markus Lüpertz
Schnabel is niet alleen de verpersoonlijking van de verwarring, of zo men wil versmelting, van kunst en kunstenaar, zijn biografie staat model voor het conventionele kunstenaarsleven In Al Haar Aspecten: de reeds in de vroege jeugd geopenbaarde roeping, later tot uitdrukking komend in schizofrenie, baantjes als zonnebrillenverkoper, taxibestuurder en kok, en tenslotte de grote doorbraak waar Schnabels autobiografie het symbool van is. Het boek is prachtig vormgegeven, en bevat naast een flinke hoeveelheid loze lucht, een collectie anekdotes, bespiegelingen en adviezen aan jonge kunstenaars. Op het terrein van de diepzinnige waarheden heeft dit boek heel wat minder te bieden dan het belooft, maar de anekdotes hebben soms een Wolkersachtige rechtstreeksheid, die prettig contrasteert met de geparfumeerde aankleding van het boek. Er is een mooie aan het begin: vriendin vertrokken, arm, eenzaam, enzovoorts. De kunstenaar staat op een ladder te schilderen in het holst van de nacht aan het schilderij Jean Coming and Going, en merkt dat hij tijdens de laatste gang naar de w.c. vergeten is zijn broek dicht te knopen. Wat gebeuren moet, gebeurt: de broek zakt af. ‘Ik kon hem niet ophalen want m'n handen zaten onder de verf, en het was mijn goeie broek. En ik kon niet omlaag klimmen omdat m'n broek op m'n enkels zat.’ Zo stond hij daar in een deadlock tussen kunst en leven, om vijf uur 's morgens in zijn New Yorkse slop, het uitzichtloze van zijn situatie te contempleren.
Minder betekenisvol, maar wel lief, is de anekdote over een afspraak met de zojuist ontmoete Jacqueline (veel later, toen Schnabel al beroemd was maar nog steeds gewoon) ‘met m'n overhemd tot boven toe dichtgeknoopt, met een gevoel alsof ik geen nek had, een gevoel dat mijn gezicht een pompoen was, en me afvragend wat ze toch in me zag.’ ‘Feeling like my face was a pumpkin.’ De kunstenaar is niet alleen een showman, maar ook een charmeur.
Wat ook de amusementswaarde van zo'n boek mag zijn, het is een monument voor de onproportionele aandacht die er wordt geschonken aan dingen die vagelijk iets met kunst te maken hebben, maar die dat zelf in de verste verte niet zijn. Hoe charmant ook, het is vooral dat gedoe er omheen wat argwaan wekt: onzinnige exposities van krabbels op kladjes ter demonstratie van het artistieke proces, rare boeken waarin een hoop meer en minder onderhoudende praatjes worden verkocht onder het mom van verduidelijking, van een toevoeging, van nuttige informatie. Allemaal dingen die zulke tentoonstellingen en boeken niet zijn. Als er ergens sprake is van oplichterij is het op dit terrein.
Niet dat Schnabel hiermee de verpersoonlijking van het kwaad is. Juist omdat zijn toon niet speciaal vals is, maar in het algemeen tamelijk oprecht en beschouwelijk, wordt zichtbaar hoe zeer iemand deel kan uitmaken van een mechanisme waar hij geen greep op heeft. Wat Schnabel juist illustreert is dat iemand die van een kwalijk maatschappelijk mechanisme profiteert, niet per definitie een koelbloedige profiteur hoeft te zijn. Dat is althans de indruk die dit boek bij mij achterlaat. Ondanks alle religieuze en psychologische bombast waar Schnabel zijn kunst mee omkleedt en waar hij zulke successen mee boekt, kan ik hem niet onsympathiek vinden. Daarmee is over zijn werk nog steeds niets gezegd, maar het merkwaardige is dat hij in dit opzicht werkelijk samenvalt met dat werk, zoals hij ook voorstaat. Zowel zijn manier van zich uitdrukken als zijn schilderijen hebben een vage bekoring, die voor mijn gevoel vooral het gevolg is van een soort monomane hardnekkigheid: het idee dat als iemand een bepaald doel maar met genoeg inzet en energie nastreeft, dat het dan vanzelf iets oplevert. De portretten die Schnabel heeft geschilderd hebben iets onhandigs, een soort opgeblazen houterigheid; de combinaties van teksten met plaatjes, vegen, vlekken en dingen, overlappende en tegenstrijdige vormen hebben hetzelfde vage aantrekkelijke, zoals dingen die je soms in winkeltjes tegenkomt; een tegel met het hoofd van Kennedy er op en daaronder de woorden: Ich Bin Ein Berliner.
Julian Schnabel
De associatie komt natuurlijk door de gebroken borden waar Schnabel mee werkt, maar het had ook iets anders kunnen zijn: een oude op straat gevonden ansichtkaart of zo iets, dingen die een onmiskenbare gevoelswaarde kunnen hebben door hun overbodigheid en het ongerijmde van hun voorstelling. Schnabel zelf houdt ook van dit type rommeltjes zoals blijkt uit illustraties in zijn boek. Hij wil hetzelfde esthetische effect van directheid in zijn werk, maar dan in het groot: ‘en gevoeld van schoonheid, opgeroepen door de associatie met iets dat er buiten staat.’
Pijn, conflict, gespletenheid, de dood: dat zijn de thema's die Schnabel bezighouden. Hij wil zijn kunst maken tot ‘some great violent act’. ‘De borden lijken een geluid te hebben, het geluid van menselijke tragedie, een antropomorfe impressie van dingen die worden uitgesmeerd en gegooid.’
Er is geen woord in deze en andere uitspraken van Schnabel over zijn eigen werk dat niet door de schilderijen wordt geïllustreerd. Het enige dat je hem kunt verwijten is dat hij geen enkele moeite doet om zijn thematiek méér dan deze rudimentaire vorm te geven. Het zelfde kun je zeggen van zijn autobiografie: het is veel, en vol en het rammelt. Er is een oud en eeuwig verschil tussen kunst die gaat over pijn en geweld, die er de essentie van weet op te roepen, en kunst die daar uit is samengesteld en
Vervolg op pagina 16