Tijdschrift
Het reisverslag of reisverhaal als vorm van literaire journalistiek doet het nog steeds goed in de zaterdagkranten en in boekvorm. Raster 41/1988 haakt daarop in door een heel nummer aan literaire reisvertellingen te wijden, en wel specifiek aan verzonnen reisverhalen. De auteur van zulke boeken hoeft z'n stoel niet uit te zijn geweest om toch een prachtig reisverhaal te kunnen schrijven. Daarbij maakt de redactie onderscheid tussen pseudo-realistische reisverhalen - met als voor de hand liggend voorbeeld de roman Amerika van Franz Kafka, want in dat land was Kafka nooit geweest - en fantastische reisverhalen zoals Gulliver's Travels van Jonathan Swift. Deze laatste categorie verhalen beleefde twee bloeiperioden: aan het eind van de zeventiende en begin achttiende eeuw en precies honderd jaar later in het fin de siècle. Die perioden vallen samen met de be langrijkste ontdekkingsreizen in de werkelijkheid naar de poolgebieden en naar de binnenlanden van Afrika en Azië. De Duitse literatuurwetenschapper Gert Mattenklott opent het nummer, dat ‘De denkbeeldige reis’ heet met een bijdrage over de verbeeldingskracht. Hij noemt de fantasie een psychologische en esthetische techniek waarmee we de gevangenis van het hier en nu kunnen openbreken. Reizen ziet hij als de kunst van het afwezig zijn en van het afscheid kunnen nemen. Mattenklott haalt er heel wat auteurs bij om zijn beweringen te staven: Huysmans, Tolstoj, Tieck, Novalis en Emily Brontë. Nietzsches Zaratoestra is voor hem zo ongeveer het belangrijkste voorbeeld van het woord, een soort trance, een geestelijke ervaring. Anton Haakman gaat in zijn stuk ‘Naar binnen’ terug tot het kinderboek. Daarin beleven denkbeeldige wezens denkbeeldige avonturen in denkbeeldige landen: Alice, Sindbad en Bruintje Beer bij voorbeeld. Haakman schrijft overzichtelijker en vlotter dan
Mattenklott. Hij somt de denkbeeldige reismogelijkheden op. Men kan op aarde blijven, zich van de aarde losmaken of naar het binnenste van de aarde reizen. In de onderwereld waren Gilgamesj en Orpheus op zoek naar hun gestorven vriend en geliefde. Odysseus was ook in het schimmenrijk net als Aeneas en Dante. Een beschrijving van de hel van een zekere Quevedo (1608) is heel vermakelijk. Alle verdoemden zijn daar naar hun beroep gerangschikt. De bakkers bij voorbeeld mogen gewoon hun werk blijven doen, want die hebben toch al hun leven lang nagelvuil en snot in hun pasteitjes gestopt, en vlees, vliegen en muggen in hun zoete broodjes in plaats van krenten. Hoeren mogen de hel niet in. Zij moeten op aarde verdoemden werven. Tegenover de hellevaart staat de hemelvaart, beschreven door onder meer Cyrano de Bergerac (1648). Ook een geliefkoosd onderwerp is de omgekeerde wereld: een antiutopie waar de zieken gestraft worden en de misdadigers worden verzorgd. Haakman leidt ook een fragment in van ‘De onderaardse reis van Klaas Klim’ (1741) van de Deen Ludwig Holberg. Klaas Klim probeert in een krater af te dalen, maar tuimelt naar beneden, een val die dagen blijkt te duren. Maarten van Buuren schrijft over de hugenoot Simon Tyssot de Patot, een wiskundige uit Deventer, die twee imaginaire reisverhalen schreef aan het begin van de achttiende eeuw. J.A. Dautzenberg belicht de science-fictionvariant van de imaginaire reisliteratuur. De leukste bijdrage is die van Italo Calvino over de jonggestorven Amerikaanse Nederlander Donald Evans. Evans ontwierp en tekende series postzegels van bedachte landen. ‘Catalogus van de wereld’ zou zijn hele oeuvre moeten gaan heten. De namen van de landen en series zijn heel echt en de tekeningen zeer natuurgetrouw. Het is jammer dat er niet een paar van die prachtige postzegels in Raster staan afgebeeld (er bestaat wel een boek van).
EVA COSSEE