Pockets
Voor zover er in de toestand van jarenlang onrecht in Zuid-Afrika sprake mag zijn van lichtpunten, is een daarvan dan misschien dat er af en toe grote, aangrijpende literatuur uit het land voortkomt. Literatuur die natuurlijk ook gedeeltelijk is geschreven om een westers publiek duidelijk te maken wat er gaande is. Lewis Nkosi's Mating Birds is een boek dat dit op indringende wijze doet. Het is het verhaal van een zwarte gevangene, ter dood veroordeeld wegens verkrachting van een blanke vrouw. In zijn cel, na sessies met de Zwitserse criminoloog die ‘ter vermeerdering van de wetenschappelijke kennis’ met hem spreekt, schrijft de veroordeelde op wat hij heeft verteld, om in de tijd die hem nog rest zijn levensverhaal op te tekenen. Nkosi schetst een voorgeschiedenis die van velen had kunnen zijn: een kindertijd in de heuvels van Zoeloeland, afscheid van de familie, een periode in de stad, studie en een verbod om verder te leren na betrokkenheid bij stakingen en rellen. Maar dan ontstaat een verboden verhouding vol onduidelijkheden met een blanke vrouw, met een oplopende erotische spanning, die erin uitmondt dat zij hem verleidt bij het aan blanken voorbehouden strand. Haar koele verraad voor de rechtbank brengt hem tenslotte in de dodencel. De toon van het boek is niet zozeer woedend of verbitterd, maar drukt eerder verbijstering uit: ‘Is dit dan mijn verhaal?’ (Fontana. 184 p., f 18,75)
Een alomtegenwoordig gevoel van onheil hangt ook over de toekomstroman Promised Land van Karel Schoenman, in 1972 onder de titel Na die geliefde land in het Afrikaans verschenen. De macht in Zuid-Afrika is overgenomen door de zwarten. De overgebleven blanken kunnen de nieuwe situatie noch de redenen daarvoor vatten. Ze leiden een in toenemende mate gedesillusioneerd en gedegenereerd bestaan en klampen zich vast aan tijden die niet meer terugkomen. Er wordt geen jaartal genoemd, maar men krijgt als lezer steeds sterker het gevoel dat de Afrikaners in de roman naar het leven zijn getekend, en dat de tijd waarover Schoenman schrijft eigenlijk al begonnen is. (Summit Books. 205 p., f 24,10)
De Zuidafrikaanse schrijver J.M. Coetzee, die met Life and Times of Michael K. in 1983 de Booker Prize won, slaagt met Foe in een uitdaging die velen op zich nemen, maar slechts weinigen tot een goed einde weten te brengen: het herschrijven van een klassiek verhaal. Een Engelse vrouw spoelt aan op een eiland, waar ze een oude, zieke man, Cruso, met zijn stomme zwarte slaaf Friday aantreft. Bij Friday is de tong uitgerukt, zij het niet door Cruso. Nadat ze door een schip zijn opgepikt en Cruso aan boord is gestorven, arriveert ze met Friday in Engeland en schrijft ze haar belevenissen aan een zekere Daniël Foe, met de bedoeling dat deze er een boek van maakt. Foe reageert en hoort haar verder uit. Coetzee is een ‘pure’ schrijver, iemand die een verhaal zo goed kan vertellen dat de dingen niet bij name genoemd hoeven te worden om toch duidelijk te zijn. Hij is, als Swift of Conrad, in staat de lezer in enkele zinnen te verplaatsen: ‘Al snel merkte ik dat het verspilde moeite was om te trachten Cruso te bewegen zichzelf te redden. Het oud worden op zijn eiland, met niemand om hem iets te verbieden, had zijn horizon zo vernauwd dat hij tot de overtuiging was gekomen dat hij alles wist wat er over de wereld te weten viel. Trouwens, zoals ik later ontdekte, het verlangen om weg te komen was geheel in hem gedoofd. Hij had zijn zinnen erop gezet om tot de laatste snik heerser te blijven over zijn koninkrijk.’ Foe is werkelijk prachtig geschreven. (Penguin, 157 p., f 20,75)
Home Ground van Lynn Freed is een karakterroman over een welvarende joodse familie in Zuid Afrika. Het gezin Frank beweegt zich in het theatermilieu. De drie dochters trachten zich ieder op hun eigen manier te ontworstelen aan het hectische familieleven en de overheersende moederfiguur. Doordat zeker de helft van het boek uit dialoog bestaat, is de rusteloosheid van de hoofdrolspelers aardig mee te voelen. (Penguin, 273 p., f 22,95)
Achtentwintig jaar na de vorige versie is de derde, herziene editie van The Penguin Book Of Spanish Verse beschikbaar gekomen. J.M. Cohen stelde ook deze bundel samen. Hij nam een vijftigtal sedert de editie van 1960 geschreven gedichten op, en om daar ruimte voor te maken verdwenen alle Latijns-Amerikaanse dichters, met uitzondering van Ruben Darío, ‘wiens plaats in de Spaanse traditie te belangrijk is om hem over het hoofd te kunnen zien’. Cohen heeft niet geprobeerd vertalingen te maken of te zoeken, maar geeft naast de Spaanse tekst de letterlijke Engelse betekenis in proza weer. Dit nodigt natuurlijk uit tot het lezen van het origineel. De anthologie reikt van de 12de eeuw (El Cantor de mio Cid), via de romances van de 15de en de 16de eeuw en de bloeitijd met Góngora, Lope de Vega en Quevedo, tot aan de geweldige verscheidenheid en rijkdom van onze eigen eeuw. Uiteraard zijn alle grote namen vertegenwoordigd, maar het aantrekkelijke van een uitgebreide bloemlezing als deze is dat een aantal minder bekende tijdgenoten van de erkende meesters ook de ruimte krijgt. Overigens zijn maar twee van de zevenennegentig opgenomen dichters vrouwen. (Penguin, 596 p., f 43,75).
Éen van de grappigste boekjes die ooit over Engeland en haar bewoners zijn geschreven is How To Be An Alien, waarmee de Hongaar George Mikes in 1946 op slag beroemd werd. Hij zelf is overigens altijd droogjes blijven beweren dat het allemaal serieus bedoeld was. Het krijgen van voorschotten voor soortgelijke werkjes over andere volken vormde daarna nimmer meer een probleem, maar, hoe geestig hij soms ook uit de hoek kon komen, het niveau van How To Be An Alien bereikte hij eigenlijk nooit meer. Mikes overleed in 1987. Kort daarvoor verscheen nog How To Be God. De kenmerkende ingrediënten zijn als vanouds aanwezig, met name zijn voorliefde voorde paradox. Volgens Mikes lijdt de mensheid aan een God-complex en heeft daarom God naar eigen evenbeeld geschapen. De mens probeert door God, als door charismatische leiders, deel te hebben aan een grootheid die een illusie is en uiteindelijk tot een zelfgekozen onvrijheid leidt. God? We moesten Haar maar afschaffen, al was het maar omdat een algemene opstanding op de Jongste Dag ‘quite an embarrassing business' zou worden. (Penguin, 111 p., f 11,75)
Voor wie de psychologie als wetenschap nog steeds niet helemaal serieus neemt, stelde de beroemde Amerikaanse psychiater Glenn C. Ellenbogen een voortreffelijke bundel samen van het meest belangwekkende dat het vak in de laatste jaren te bieden had. Oral Sadism And The Vegetarian Personality bevat een keur van inspirerende artikelen, zoals het spraakmakende Developing Insight In Intensive-Extënsive Psychodynamic Psychotherapy: A Case Study, door Don Yutzler, PhD, het diepgravende Psychotherapy Of The Dead, door Samuel E. Menahem, PhD. en het kritische Psychotherapy Of The Dead Revisited, door Terrel L. Templeman. PhD. Onbetwist scholastisch hoogtepunt van de bundel is het integraal opgenomen eerste nummer van ‘The Journal Of Underachievement’ (lente 1985 alweer!). Een welsprekende leegte vult de bladzijde van dit hooggeleerde tijdschrift. (Ballantine, 273 p., f 13,95)
NIEK MIEDEMA