Het neurotische spel van misverstanden
Prousts liefdesscenario's tot theorie verheven
De proustiaanse liefde door I.A.M.H. van Krogten Uitgever: Swets & Zeitlinger, 223 p., f 39,50
Karel Soudijn
Over de liefde weten psychologen weinig te zeggen. Hun theorieën over dit onderwerp zijn banaal. Sommige geleerden verklaren liefde bijvoorbeeld uit een kruideniersprincipe: je geeft iets aan een ander, in de verwachting daar wat plezierigs voor terug te krijgen. Andere psychologen lijken op reclamemakers die ons ervan proberen te overtuigen dat het etiket bepalend is voor het produkt: je voelt je een beetje raar van binnen; zodra je dit gevoel als ‘verliefdheid’ gaat benoemen, past je verdere gedrag zich aan bij die term. Wie verliefd denkt te zijn, gaat zich gedragen volgens het scenario van de verliefde. Wie hetzelfde onbestemde gevoel een andere naam geeft, ontwikkelt heel ander gedrag. Biersoorten smaken verschillend zodra we het etiket op de fles hebben gezien. In het begin van zijn boek zet de Amsterdamse psycholoog Van Krogten dit soort psychologische theorieën over de liefde op een rij: hij vindt ze allemaal te beperkt en te eenzijdig. De manier waarop psychologen hun liefdesonderzoek verrichten, krijgt weinig waardering van deze auteur: wat kan bijvoorbeeld onderzoek met behulp van gestandaardiseerde vragenlijsten aan inzichten over subtiele menselijke relaties opleveren? Heel weinig.
Van Krogten kiest voor een andere aanpak. In A la recherche du temps perdu van Marcel Proust staat een groot aantal liefdesrelaties beschreven. Deze beschrijvingen zijn rijk aan informatie: gedragingen en gevoelens worden door Proust zeer uitvoerig beschreven. In de details die Proust ons verstrekt, lijken echter ook ‘basispatronen’ zichtbaar gemaakt te kunnen worden. Van Krogten wil deze patronen onder woorden brengen, om aldus de ‘liefdestheorie’ van Marcel Proust te formuleren. De theorie van Proust kan volgens Van Krogten goed gebruikt worden om psychologen op betere ideeën te brengen.
Een mooi plan. Het duurt in dit boek alleen verschrikkelijk lang voordat Van Krogten zijn plan tot uitvoering brengt. De kritiek op de bestaande psychologische theorieën is gauw gegeven; de lezer is meteen overtuigd van het gelijk van Van-Krogten. De auteur heeft echter bijna een half boek nodig om uit te leggen dat hij gerechtvaardigd is om te doen wat hij wil doen. Bladzijden lang zeurt Van Krogten door over de relatie tussen wetenschap en kunst; hij legt ook zeer omstandig uit dat hij zijn best heeft gedaan om de ideeën van Proust heel netjes samen te vatten. Pas op bladzijde 110 komt Van Krogten ter zake: dan pas begint hij de Proustiaanse liefde samen te vatten.
Die samenvatting neemt negenentwintig bladzijden in beslag. Van Krogten behandelt in zijn samenvatting de liefde niet als een toestand, maar als een proces. Hij ordent de opvattingen van Proust aan de hand van een zevental vragen. Hoe ontstaat de liefde? Hoe komt een liefdesverhouding tot stand? Hoe verloopt een liefdesverhouding? Hoe loopt een liefdesverhouding af? Wat gebeurt er na afloop? Ontstaan er nieuwe relaties tussen vroegere geliefden? Vergaat het andersoortige liefdes net zo?
Mme de Benardaky, een van Prousts modellen voor Odette. Foto uit A Proust Souvenir, een boek met foto's van Prousts modellen uit de werkelijkheid door William Howard Adams/Paul Nadar, uitgegeven door Weidenfeld and Nicolson, 1981
Nadat deze vragen in negenentwintig bladzijden beantwoord zijn, geeft Van Krogten in een beknopt volgend hoofdstuk nog een (nuttige) samenvatting van zijn samenvatting: hij laat nu aan de hand van begrippen als ‘jaloezie’, ‘zelfbescherming’, ‘waarneming’, en ‘lijden’ op een wat andere wijze dan in het voorafgaande hoofdstuk zien hoe Proust denkt.
Het boek van Van Krogten is hiermee nog niet afgesloten. Er komt nog een lang hoofdstuk waarin Van Krogten de ideeën van Proust vergelijkt met die van Freud, Nietzsche, Musil, Dostojewski, Euripides, Racine en andere auteurs. In dit hoofdstuk staan verder enkele uitspraken van fobische patiënten vermeld. Daarna tracht Van Krogten in een laatste hoofdstuk van slechts enkele bladzijden nog even een complete cultuurgeschiedenis te schrijven. Achter dat laatste hoofdstuk treffen we tenslotte een glossarium aan met relevante citaten van Proust over velerlei aspecten van de liefde.
Terug naar de kern van dit boek: de negenentwintig bladzijden over de ‘theorie van Proust’. Van Krogten schetst hier een aantal scenario's die mensen in hun liefdesrelaties kunnen volgen. Ze hebben altijd een ongelukkige afloop. Wie in de liefde actief is, vormt zich een beeld van een andere persoon. Op grond van dit beeld worden handelingen verricht die een averechts effect hebben. De beelden die twee geliefden van elkaar hebben, blijken slecht op elkaar aan te sluiten. Dit geldt ook van het beeld dat men heeft over de ideeën die de ander zal ontwikkelen. Liefde is bij Proust een zeer neurotisch spel van misverstanden. Er zit vaart in het spel: er gaat heel veel mis. De betrokkenen zijn hardleers: ze kunnen de resultaten van hun foutieve inschattingen moeilijk vertalen in ‘betere’ strategieën. Wie een volgende keer verliefd wordt, begaat dezelfde fouten als de vorige keer.
De genoemde negenentwintig bladzijden, plus de ‘verdikking’ van de theorie in het volgende hoofdstuk van nauwelijks negen pagina's, vind ik mooi. Via zijn tolk Van Krogten maakt Marcel Proust ons duidelijk dat wij, tijdens het verloop van een liefdesrelatie, in een paar vreselijke diepe valkuilen kunnen tuimelen. Proust als moralist: hij laat ons zien hoe sterk wij kunnen lijden aan zelfbedrog, waar we ook heel erg van genieten.
Enkele tientallen pagina's in dit boek zijn prachtig; de rest is voor een groot deel irrelevant en irritant. Van Krogten heeft gelijk als hij de liefdestheorieën van psychologen zo armoedig vindt; hij heeft het volste recht om bij een auteur als Proust te zoeken naar alternatieve beschrijvingen. De vee) te wijdlopige rechtvaardiging van Proust als informatie-bron is te lezen als louter bladvulling: Van Krogten wist kennelijk niet hoe hij zijn boek vol moest krijgen. De wetenschapstheoretische uitweidingen van Van Krogten zijn overbodig en klungelig: wie bestaande theorieën ontoereikend vindt, is toch geheel vrij om (ongeacht de inspiratiebron) met nieuwe formuleringen op de proppen te komen? Zodra de nieuwe theorie op papier staat, kunnen we bekijken wat we er aan hebben.
Van Krogten hinkt op twee gedachten. Aan de ene kant pretendeert hij slechts een correcte weergave van de opvattingen van Proust te geven. Hij legt omstandig uit, dat hij getracht heeft zo eerlijk mogelijk de roman van Proust te interpreteren. Aan de andere kant, echter, suggereert Van Krogten dat de theorie van Proust universele geldigheid heeft. Argumenten voor deze laatste stelling worden aangedragen als Proust vergeleken wordt met andere schrijvers. De stelling van universele geldigheid blijkt dan echter direct onhoudbaar, of beter nog: Van Krogten gebruikt nu de verkeerde argumenten om zijn stelling kracht bij te zetten. Sommige ideeën van Proust vindt Van Krogten bij andere auteurs (en in dossiers van patiënten) terug, maar de door hem naar voren gehaalde schrijvers formuleerden hun liefdesscenario's vaak ook weer anders dan Proust. Pleiten die verschillen nu vóór of tegen de theorie van Proust?
Volgens mij zit Van Krogten op het verkeerde spoor als hij universele geldigheid aan de ideeën van Proust wil toekennen. Het zal weinig moeite kosten om in de werkelijke wereld een liefdespaar te vinden dat zich afwijkend gedraagt van de romanfiguren. Proust biedt ons helemaal geen goede theorie: hij heeft slechts een paar fraaie scenario's geschreven. Geliefden kunnen elkaar heel gemakkelijk het leven zuur maken à la Proust, maar dat wil niet zeggen dat zij dit ook altijd zo zullen doen. Met behulp van de samenvatting die Van Krogten biedt, kunnen allerlei gedragingen van mensen (met name neurotische gedragingen) wat beter beschreven en in kaart gebracht worden. Proust is bruikbaar om rare ‘knopen’ in menselijke relaties te ontwarren. Hij levert schema's voor interpretatie, maar geen theorie die algemeen geldig zou moeten zijn.
Het boek van Van Krogten is onevenwichtig: sommige hoofdstukken zijn heel lang, andere zeer kort. De auteur maakt veel te vaak overbodige opmerkingen: hij lijkt zich zo goed tegen kritiek te willen indekken, dat daardoor het betoog gaat rammelen. Eigenlijk had een redacteur van de uitgeverij radicaal in de tekst moeten snijden. Als Van Krogten zijn boek tot een bladzijde of zestig had beperkt, was zijn tekst waarschijnlijk een juweeltje geweest; nu is het boek één grote rommelzolder. Bijna niet om door te komen.
Nog een bezwaar: Van Krogten is pedant. In het voorwoord schrijft hij Proust niet in het Frans (maar wel in het Engels) te zullen citeren, omdat zelfs academisch gevormden geen Frans meer lezen. Voortdurend strooit Van Krogten echter Latijnse (en soms Griekse) spreuken door zijn tekst. Tot in de titels van hoofdstukken: ‘De belletrie als refugium peccatorum’; ‘Per aspera ad astra: de methode’. Wat een raar idee: Frans wordt niet meer gelezen, maar Latijn nog wél.
Van Krogten doet kennelijk zijn best om elegant proza te schrijven: Altoos en alom wordt er gelamenteerd over de geringe kwantiteit en dito kwaliteit van het psychologisch onderzoek naar de liefde. Van Krogten als prozaïst lijkt op een dame die zich veel te zwaar heeft opgemaakt: een beetje belachelijk. Nóg een reden om bij een eventuele herdruk eens flink te gaan schrappen in dit boek.
■