Verderfelijkheid
In het boek van Jan Willem Bezemer Een geschiedenis van Rusland. Van Rurik tot Brezjnev ontbreekt iedere Leidende Gedachte. Het is niet anders dan een politieke geschiedenis van het Russische rijk van de negende eeuw tot onze tijd. De auteur vertelt zo duidelijk mogelijk wat er in die tien eeuwen gebeurd is - de negentiende en de twintigste eeuw krijgen de meeste aandacht - en hij doet dat met evenwichtigheid, wijsheid, matiging en terughoudendheid. Geert van Oorschot, wien de eer toekomt dit boek uit handen van de weinig tot schrijven geneigde auteur los te krijgen, moet naar men zegt zelfs een beetje teleurgesteld zijn geweest dat er in Bezemers ‘Geschiedenis’ niet met meer kracht op de Verderfelijkheid van het Stalinisme gewezen wordt, in de geest van Geerts vriend Jacques de Kadt.
Bezemer is wars van iedere exuberantie. Hij geeft de lezer de koude feiten, en onthoudt zich meestal van commentaar. Menige historicus is al bezweken voor de verleiding met een verklaring te komen van bijvoorbeeld de terreur van Ivan de Verschrikkelijke, of de terreur van Stalin. Bezemer waagt het te laten merken dat hij geen verklaring heeft. Ook schuwt hij leuke anekdotes en smakelijke details. Mij trof bijvoorbeeld Molotovs bezoek aan Hitler in december 1940. Bezemer behandelt dat bezoek, vertelt van de onderhandelingen, van de Russische eisen, van Hitlers reactie. Maar dat Molotov bij dat bezoek Hitler gelukwenste met zijn verovering van Nederland vermeldt Bezemer niet. Toen hij over dat bezoek schreef wist hij ongetwijfeld van die gelukwensen af, maar ik begrijp waarom hij ze niet vermeld heeft: voor het verloop vaa de Duits-Russische betrekkingen zijn die gelukwensen van geen belang. Ze zijn alleen maar leuk voor de lezer. Maar Bezemer wil zijn lezers niet vermaken, hij wil ze iets leren.
In het hele boek heb ik maar één anekdote gevonden: over het 22ste partijcongres in 1961. ‘Op 30 oktober stond in het congres een zeer oude en zeer gelovige communiste Dora Lazoerkina op, die zelf twintig jaar in een kamp had doorgebracht, en stelde voor het stoffelijk overschot van Stalin uit het Mausoleum op het Rode Plein te verwijderen. In moeilijke ogenblikken raadpleegde ze altijd Lenin: “Gisteren heb ik weer met Lenin overlegd, en hij zei: ik vind het vervelend naast Stalin te liggen, die zoveel ellende over onze partij heeft gebracht.” Het voorstel van Lazoerkina werd door het congres aangenomen.’
Wat mijn grote bewondering wekt is de manier waarop Bezemer een stand van zaken, een gebeurtenis weet ‘in te sluiten’. Dat is misschien niet zo duidelijk geformuleerd. Ik bedoel het volgende. Schopenhauer zegt ergens, dat hij soms zeer lang jacht heeft moeten maken op bepaalde gedachten die hem vluchtig in de zin kwamen. Sommige gedachten moest hij ‘den Weg verrennen’ voor zij zich overgaven en op papier lieten brengen. Thomas Mann zegt ergens dat men zo moet schrijven, als ging het erom, een denkbeeldige autoriteit te dwingen de ogen voor het geschrevene neer te slaan. Naar analogie van deze uitspraken ben ik geneigd te zeggen dat Bezemers kracht ligt in het zo formuleren van een zaak, dat die zaak geen kant meer uit kan.