Varianten
Er zouden dus meer van het soort boeken als Van Achilleus tot Zeus moeten verschijnen, die op een heel leesbare en intelligente wijze lacunes in de kennis van onze beroemde ‘geïnteresseerde leken’ kunnen aanvullen. In een heldere Verantwoording zetten de auteurs hun manier van werken uiteen: in alfabetische volgorde presenteren ze in Van Achilleus tot Zeus honderdvierendertig beknopte uiteenzettingen rond personages uit de Grieks-Romeinse mythologie. Alle beroemde goden, helden en mythen zijn terug te vinden: Achilles, Agamemnon, Antigone, Apollo, de Argonauten via heel veel tussenpersonen tot de Sibylle, Tiresias, Theseus, de Titanen, naar Zeus. De schrijvers hebben terecht vooral die mythes geselecteerd die al sinds de Oudheid productief zijn geweest. Ze geven daarbij (zij het té summier naar mijn smaak) hun antieke bronnen aan. Ze streven geen sluitende versie na. Derhalve behandelen ze ook regelmatig varianten die al in antieke bronnen worden vermeld.
De lezer krijgt daardoor een veel minder uniforme mythe te lezen dan meestal wordt gepresenteerd in bijvoorbeeld encyclopedieën of schoolboeken. Men wordt zich zo bewust van de moeilijkheden die zich bij mythologisch onderzoek kunnen voordoen. Daarbij is het een prettige gewaarwording dat de auteurs hun publiek volwassen toespreken en niet vervallen in de kinderachtige of belerende toon die men vaak in hand-en studieboeken over mythologische onderwerpen aantreft.
Dat Moormann en Uitterhoeve - respectievelijk archeoloog aan de Universiteit van Amsterdam en redacteur van de SUN - een volwassen publiek beogen, blijkt ook uit de grote aandacht die zij besteden aan de interpretatie van de functie en betekenis die in de naklassieke tijd kan worden toegekend aan het gebruik van een bepaalde mythe of mythologische figuur.
Ze wijzen er bijvoorbeeld terecht op dat de veellistige Odysseus in de loop der historie embleem van velerlei is geweest: de rationele denker, de sluwe intrigant, de trouwe echtgenoot, de eeuwige zwerver en tegenwoordig, naar mijn indruk, vaak de gedesillusioneerde romanticus, die zich realiseert dat vertrekken zoveel leuker is dan aankomen! Denk aan het vermaarde Ithaka van K.P. Kavafis, of, om dichter bij huis te blijven, aan Odysseus' laatste tocht van de nog altijd onderschatte F.C. Terborgh. Daar zit tevens mijn voornaamste punt van bezwaar tegen het boek. Hoewel Moorman en Uitterhoeve zeer zeker heel wat literaire nawerking signaleren, ook in onze eigen tijd, schieten ze nogal opvallend tekort waar het onze eigen Nederlands literatuur gaat. Het lijkt wel of ze zich daarvoor schamen.
Terborgh wordt wel genoemd, maar iemand als Hella Haasse komt nergens voor, hoewel ze een toneelstuk schreef, De draad in het donker (1963) over Theseus en Ariadne, terwijl bijvoorbeeld in De wegen der Verbeelding (1984) de Orpheusmythe een structurerende rol speelt. Bij Orpheus ontbreekt ook Mulisch' Twee Vrouwen (1975). Het komt me trouwens voor dat de Orpheusmythe langzamerhand steeds belangrijker wordt in het werk van Mulisch, die uiteraard wél onder onder Oedipus wordt genoemd, waar Blindeman (1985) van Hugo Claus ontbreekt, waarschijnlijk omdat de Oedipusmythe er in (licht) verhulde vorm voorkomt. Van indirecte verwijzen lijken de auteurs niet veel te moeten hebben: onder Aeneas ontbreekt Nooit meer slapen (1966) van W.F. Hermans, waar niemand meer twijfelt aan de vader-op-de-rug-thematiek zoals die ooit door de al genoemde Hella Haasse in een artikel in Raster 1971 is geconstateerd. En Homme's Hoest (1980), waar op nogal opvallende wijze gespeeld wordt met de Trojaanse sagenkring, wordt evenmin genoemd.
Antigone en Kreon. Tekening van Jean Cocteau, 1922
Ik heb nu alleen nog winnaars van de P.C. Hooftprijs of onze op één na belangrijkste literaire onderscheiding genoemd, de Constantijn Huygensprijs - die tegenwoordig, dankzij Brinkman, dus de belangrijkste is geworden, o paradox! Het spreekt voor zich dat de minder opvallende schrijvers meestal helemaal over het hoofd worden gezien. Dus bij Aeneas geen Willy Spillebeen, wiens Aeneas of de levensreis van een man (1982) in de hoofdfiguur een antiheld tekent. Hij is de verrader van Dido's liefde, voor wie het beroemde vers tantae molis erat Romanam condere gentem, ‘zo bovenmenselijk moeilijk was het de Romeinen tot een volk te maken’ (Vergilius Aeneis 1.33), inderdaad richtsnoer is, meer dan zijn persoonlijke gevoelens tegenover degene die hij liefheeft.
Omdat ik van Moormann wel eens artikelen over de homo-erotiek gelezen heb, moet hij zeker - liefdevol? - gekapitteld worden over het ontbreken van een verwijzing naar Willem de Mérode onder Ganymedes. Diens zo genoemde bundel verscheen al in 1924. Wellicht had in de bibliografie hierbij het recente werk van James M. Saslow genoemd kunnen worden, Ganymede in the Renaissance (1985), een uiterst boeiend overzicht. Onder Pyramus en Thisbe hadden de Vijf variaties op een misverstand (1950) van Kees Stip kunnen worden vermeld. Bij buitenlandse literaire bronnen valt het meest het ontbreken van Mary Renault op, tot haar vrij recente dood waarschijnlijk wel de meest populaire schrijver over mythische onderwerpen en personages.
Ik heb enigszins de indruk, dat de verwijzingen vaak uit de tweede hand zijn, hetgeen verklaart waarom minder spraakmakende werken ontbreken. Vergelijking met Hungers al genoemde lexicon, dat zelfs voor vroege Nederlandse literatuur heel redelijk is, versterkt die indruk. Anderzijds lijkt dit Nederlandse boek Hunger te overtreffen op het gebied van de kunstgeschiedenis van de Oudheid, waar vaak werken worden genoemd, en soms afgebeeld, die de Duitse pendant niet vermeldt. Dat is dus weer winst! En voor de muziek ziet alles er ook redelijk uit, al moet ik bekennen dat ik dat facet van het Nachleben van de Oudheid slecht overzie. De kenner beoordele dit punt maar zelf.
Nu nog net zo'n aardig boek over onze échte belangrijke schrijvers uit de Gouden Eeuw! Waar blijft de latinist die dat kan schrijven?
■