Moeilijkheden zijn er niet om kinderachtig over te doen
Laconieke herinneringen van Victorine Hefting
Victorine door Nienke Begemann Uitgever: Bert Bakker, 390 p., f 39,90
Diny Schouten
Met het instellen, kort geleden, van een ‘Victorine Hefting Prijs’, een tweejaarlijkse prijs van f 5.000,- voor een Haagse beeldende kunstenares, lijkt de gemeente Den Haag iets goed te willen maken tegenover Victorine Hefting. Mevrouw Hefting, die van 1947 tot 1950 directrice was van het Haagse Gemeentemuseum, kreeg van het Haagse gemeentebestuur haar ontslagbrief op de dag dat ze trouwde met uitgever Bert Bakker. ‘Ik had geweigerd zelf ontslag te nemen, want ik was het volstrekt oneens met de regel dat vrouwelijke ambtenaren niet gehuwd mochten zijn,’ zegt Hefting erover in haar door Nienke Begemann genoteerde memoires. Een noot verwijst naar de lovende woorden die op 21 augustus 1950 in de betreffende gemeenteraadsvergadering aan het eervol ontslag gewijd zijn. Het raadslid Rensen looft speciaal ‘de vrouwelijke eigenschappen van tact en fijnzinnigheid’, waarvan mevrouw Hefting een nuttig gebruik heeft weten te maken en haar als een bewijs ziet ‘dat ook de vrouw met bekwaamheid een dergelijke plaats ten volle kan worden toe vertrouwd.’ Het raadslid beëindigt zijn speech met een enigszins penibel compliment: ‘Het enige bewijs, wat in de overwegingen voor ons misschien in de toekomst zou kunnen gelden, is het bewijs, ook zo kortelings door haar geleverd, dat er een ander gevaar is, nl. dat zij te kort die taak zal vervullen, want als wij één ding ten opzichte van mevrouw Hefting kunnen verklaren, is het dat zij te kort die plaats heeft bezet.’ Als ik het goed begrijp, hielp Victorines lichtende voorbeeld de goede zaak van het feminisme juist achteruit, maar er valt met die mijnheer Rensen van mening te verschillen over wiens schuld dat eigenlijk was.
De gemeente Den Haag heeft nu laten weten dat Victorine Hefting ‘iemand is die geëmancipeerd heeft geleefd’, en beschouwd moet worden ‘als martelares van vrouwen, want ze heeft wegens haar huwelijk met Bert Bakker haar directeursfunctie moeten opgeven’, lees ik in de nieuwsrubriek van Opzij. Cisca Dresselhuys heeft van het bericht een hoofdredactioneel commentaar gemaakt: ‘Maar heeft Hefting zich ooit voor vrouwen ingezet?’ vraagt Dresselhuys beschuldigend, daarbij de merkwaardig gebeten recensie die Opzij een maand eerder plaatste nog eens dunnetjes overdoend. ‘Wie Victorine heeft gelezen, weet dat haar leven draaide om mannen met wie zij ingewikkelde relaties onderhield,’ vindt de hoofdredactrice, die liever had gezien dat ‘een emancipatieprijs’ was genoemd ‘naar een vrouw, die zoiets niet had gepikt.’
Victorine Hefting
STEYE RAVIEZ
Tsja. ‘Martelares’ is wel een héél groot woord voor iemand die na haar ontslag als museumdirectrice een flink aantal openbare functies bekleedde: van bestuurslid of voorzitster van gemeentelijke kunstadviescommissies tot en met een jarenlang lidmaatschap van de Provinciale Staten. Ter andere zijde: wat had Hefting in godsnaam moeten doen om haar in de ogen van mevrouw Dresselhuys tot een feministische heldin te maken? In hongerstaking gaan, misschien? Ook héb ik Victorine gelezen, en vind dat een dissertatie over de brieven van Jongkind, voltooid in 1976 (mevrouw Hefting was toen 71), voldoende indicatie is om zeker te weten dat Dresselhuys' opmerking over ‘een leven dat om mannen draaide’, getuigt van deprimerende stompzinnigheid. Dresselhuys' meninkje is zelfs te lomp om de moeite te nemen het aantal pagina's te gaan tellen dat in Victorine besteed wordt aan Heftings professionele leven, en ze af te zetten tegen de bladzijden die haar liefdesleven beslaan. Een blik op de inhoudsopgave moet voor de redelijk denkende voldoende zijn om te zien dat Hefting een gerechtvaardigd aantal hoofdstukken wijdt aan haar academisch-museale carrière. Dat die passages er een ietsje plichtmatiger uitzien dan die over de ‘intieme vriendschappen’ - met professor Vogelsang, Willem Nagel, Pom Nijhoff, Willem Hussem, Bert Bakker en Arthur Lehning - ligt vermoedelijk meer aan het oog van de niet-kunsthistorische beschouwer en de veel opwindender materie dan een lijst van georganiseerde tentoonstellingen ooit kan zijn. Díé prestaties kunnen beter geëvalueerd worden dooreen ander, en bovendien: zijn juist de pikante herinneringen niet de raison d'être van het boek? Inderdáád kan een leven interessant zijn om ‘de grote schrijvers die ik heb gekend’. Voor een groot gedeelte is Victorine een
boek dat op on-Annie Salomonsachtige wijze herinneringen ophaalt aan bevriende literatoren, maar zelfs als het niet meer dan leuke roddel zou zijn, is de neo-calvinistische schande die daarover plotseling uitgesproken wordt buiten proportie.
Presentatie van de Jongkind-monografie in het Van Gogh Museum, met Bert Bakker (niet de echtgenoot maar diens neef), 1975.
Leuke roddel is het zeker, maar het is ook meer dan dat. Hefting, in 1905 geboren, heeft voldoende ‘Gronings’ in zich om het volle gewicht te geven aan de niet gauw te imponeren zijde van haar karakter. Het maakt sommige van haar verhalen onnavolgbaar laconiek. Heeft ooit een der intimi hardop durven zeggen dat Jany Roland Holst ‘wijverig’ roddelde? ‘Ik heb zelfs geen vrouw gekend die zo op kletspraat was belust als hij,’ zegt Hefting, die daardoor ook weinig onder de indruk is van Holsts ‘zogenaamde’ filosofische belangstelling: ‘Van Yeats, die hij zo “bewonderde”, heeft hij nooit iets begrepen.’ ‘Hij had voortdurend de mond vol over zijn goede afkomst en zijn familie die zich zo goed als “gentlemen” wisten te gedragen, en met zulke ideeën hoefde hij bij mij niet aan te komen,’ oordeelt Victorine, die slecht te spreken is over ‘Jany's’ pochen op amoureuze heldendaden, en met weerzin meldt hoe Roland Holst de grofheid had om haar bij haar scheiding van Bert Bakker te schrijven ‘dat ik me alles maar niet zo moest aantrekken - ik moest maar denken: “Bert is een varken dat van Bach houdt.”’