De LO's van Marcellus Emants
Nop Maas zoekt een systeem waar dat niet zo duidelijk is
Marcellus Emants' opvattingen over kunst en leven in de periode 1869-1877 door Nop Maas Proefschrift VU Uitgever: Nova Zembla, f 40,-
Marita Mathijsen
In de academische wereld heerst al lange tijd onvrede met de bestaande manieren van literatuurgeschiedschrijving. Maar terwijl de oude concepten waarin biografieën van schrijvers of analyses van meesterwerken uit de literaire canon centraal stonden, afgedankt worden, is er nog volop discussie over de uitgangspunten voor een nieuwe literatuurgeschiedenis. Ton Anbeek, hoogleraar in Leiden, pleit voor een benaderingswijze waarin de receptie leidend beginsel is. Andere wetenschappers zien meer in een aanpak via studie van de instituties die invloed hebben op wat er gelezen wordt. Nog een ander voorstel om literatuurgeschiedschrijving te vernieuwen komt er op neer dat men de opvattingen van de schrijvers zelf over wat literatuur is of dient te zijn, moet bestuderen. De beschrijving van poëticale opvattingen zou dan de voornaamste taak van de literatuurhistoricus zijn. In de literatuurgeschiedenis die de leden van de afdeling Moderne Letterkunde van de Universiteit van Amsterdam geschreven hebben (Twee eeuwen literatuur 1987) vormen opvattingen over literatuur de leidraad, en er zijn al enige lijvige studies geschreven over schrijverspoëtica's, bijvoorbeeld de dissertatie van de jonge Utrechtse hoogleraar W.J. van den Akker over Nijhoff.
Het proefschrift van Nop Maas over Marcellus Emants is een nieuwe bijdrage aan de geschiedenis van de poëticale opvattingen in de Nederlandse letterkunde, maar tevens roept het vragen op over de zinvolheid van deze nieuwe richting. Uiteraard zijn er schrijvers bij wie de bestudering van de LO's (dit is de schijnexacte formule die J.J. Oversteegen aanbeveelt als men over LiteratuurOpvattingen wil schrijven) grote winst oplevert. Men denke aan schrijvers als Gorter, Kinker, Van Doesburgh, Adema van Scheltema, Ter Braak en Mulisch, die een systeem opbouwen waarin literatuur een bepaalde plaats inneemt. Maar hoeveel schrijvers hebben niet een wat amorfe opvatting over literatuur die niet alleen weinig expliciet wordt uitgesproken, maar daarbij ook nog aan veranderingen onderhevig is, gewoon omdat de literatuuropvatting van de betreffende schrijver niet de literaire produktie rationeel beïnvloedt en hij niet werkt met een LO-model waarin de produktie geperst wordt. Het bestuderen van de poëtica van dit soort schrijvers leidt tot een overaccentuering van weinig belangrijke produkten waarin toevallig wat gezegd wordt over kunst (interviews, recensies), terwijl interessante werken, waarin geen expliciete uitspraken daarover gedaan worden, het gevaar lopen buiten beschouwing te blijven.
Emants was zo'n schrijver die geen systemen bouwde. Wel sprak hij zich her en der in tijdschriftbijdragen uit over de functie van de kunst in de maatschappij, maar dat gebeurde zeker in de beginperiode, waar Maas' studie over gaat, nogal weifelend. Maas sluit de bestudering van Emants' opvattingen af in 1877, dat is nog vóór hij de eerste van zijn geruchtmakende novellen en romans gepubliceerd had. Emants is dan 29 jaar en volgens Maas zijn zijn opvattingen dan gevormd en die zullen niet meer veranderen. Emants denken over literatuur kan niet gescheiden worden van zijn denken over kunst, en dat kan niet los gezien worden van zijn denken over het leven. Heel simplificerend gezegd komt dat op het volgende neer: schoonheid (kunst) zit in waarheid, de waarheid is dat idealistisch denken en denken in termen van vooruitgang hopeloos is, de kunstenaar heeft de taak deze pessimistische boodschap aan de mensheid door te geven. ‘Dat mijn levensopvatting velen bitter smaakt begrijp ik volkomen’, schrijft Emants, maar ontkomen daaraan is niet mogelijk.
Marcellus Emants in 1900 gefotografeerd door Ernst van Cleve