De bijbel in anekdotische travestie
Jacques Hamelink als moderne Baälpriester
Sacrale Komedie door Jacques Hamelink Uitgever: De Bezige Bij, 211 p., f 36,50
Rob Schouten
Wel, wel, de bijbel als inspiratiebron voor niet-religieuze dichters! Schreef Emily Dickinson niet in het midden van de vorige eeuw reeds: ‘De bijbel is een verouderd boek. / Door verdroogde mensen geschreven / Naar de inblazing van Heilige Spoken’ (vertaling Vestdijk)? Er moest toen nogal wat teleurstelling weggewerkt worden aangaande het verdwenen godsvertrouwen. In diezelfde jaren, maar onder heel andere culturele omstandigheden, dichtte Gérard de Nerval zijn weergaloze ‘Le Christ aux Oliviers’, waarin de held van het evangelie een zielig slachtoffer van een ondoorgrondelijke macht is geworden, een sukkel die zich voor niets heeft laten kruisigen.
Huidige dichters, voorzover geen religieuze zeloten, hebben weinig last meer van die frustraties, al borrelt hier en daar nog weleens wat ironisch schuldbesef (Korteweg, Kopland soms). Als ze er al aandacht voor hebben dan zien ze het Boek der Boeken louter als interessant materiaal, een esthetisch genoegen, zowel wat betreft de anekdotes als het taalgebruik. In zijn bundel Bijbelplaatsen van een jaar geleden gebruikte Jan Kuijper bijbelteksten als uitgangspunt, alleen vanwege de magie van bijbeltaal. En onlangs verscheen van Jacques Hamelink de dichtbundel Sacrale komedie, waarin de Zeeuwse bard de bijbel vooral als boek van vermaak behandelt. ‘Althans zo laat het zich aanzien. Van de honderd verzen die de collectie telt is het eerste driekwart geënt op bijbelverhalen. Het resterende gedeelte beschrijft fragmenten uit 's dichters eigen opvoeding en gang door de wereld, waaruit blijkt dat Hamelink een bijbelvaste, gereformeerde jeugd genoten heeft, die tenminste de inspiratiebron verklaart.
De bundel is gedoopt met een duistere opdracht, waaraan ik niet één twee drie een interpretatie durf te hechten. Het werk wordt aan een uniek wezen opgedragen: ‘Wat de vader in zijn tuin besprak met de papaverbollen verstond, volgens mijn wijzen, de bode niet maar de zoon des te beter. Aan zo'n enigling.’ God de vader die enigszins onder invloed van wat geestverruimers de bode (Johannes?) en vervolgens zijn zoon opzadelt met vreemde verhalen? Hamelink senior et alii die zijn zoon opzadelt met vreemde verhalen? Enfin, een wat duistere opdracht, en Hamelink zal in het verder verloop soms vaker in dergelijke orakeltaal vervallen, met name tegen het einde, waar verzen staan geschreven waar ik soms slechts met moeite een klein touwtje aan kan vastknopen.
Het grootste gedeelte van deze, meer dan tweehonderd pagina's beslaande bundel, is echter helder, zeker voor wie bijbelvast is of moeite wil doen het te worden. Hamelink heeft de bijbel gearrangeerd volgens eigen principe; zijn gedichten zijn opgetrokken rond aansprekende bijbelse figuren en hij heeft er zijn eigen boeken van gemaakt: afdelingen met titels als ‘Boek Adam’, ‘Boek aartsvaders’, ‘Boek Elia de profeet te voet’ et cetera. Aan de basis van de gedichten in Sacrale komedie ligt nog altijd een soort autonome behandeling van de taal, die eigen is aan wat vroeger gratis Raster-poëzie genoemd mocht worden (Ten Berge, Rein Bloem, Faverey en dergelijken), en waartoe Hamelink ook wel gerekend werd. Onvrede met de geringe verstaanbaarheid van hun talige poëzie, en ook minder publieksgerichte ontwikkelingen binnen deze ‘stroming’ hebben inmiddels heel wat van die dichters op het spoor van grotere openheid gezet, en van deze evolutie is Hamelink momenteel een van de belangrijkste exponenten. Op de achtergrond speelt nog steeds het verlangen om een eigen taal en syntaxis te smeden, alleen lijkt het accent verlegd. Men zoekt niet langer naar oerbegrippen in oertaal, om het maar eens grof te zeggen, maar vindt het ‘oer’ ige ook in het hedendaagse taalgebruik, bij Hamelink soms dat van de straat of de kroeg of de sportverslaggeving. Een typerende behandeling ondergaat het verhaal van Lot, dat niet bij voorbeeld als archetypisch behandeld wordt met navenant taalgebruik, maar vlotweg wordt gerekend tot de ‘categorie sterke verhalen’.
Voor heel wat meer lezers dan vroeger valt er iets te genieten in dit amalgaam van neologismen en contemporaine vlotheid. Een bezwaar is wel dat alle verhalen met ongeveer dezelfde soort ontheiligende saus zijn overgoten, maar dat is dan kennelijk Hamelinks ‘eigen toon’.