Biesheuvel eendimensionaal
Boekenweekgeschenk 1988
Een overtollig mens door J.M.A. Biesheuvel Uitgegeven door de CPNB Boekenweekgeschenk bij aankoop van f 19,50 aan boeken
Carel Peeters
J.M.A. Biesheuvel, tekening Judith Ten Bosch
Dat Biesheuvel alles zonder omwegen bij de naam noemt is zijn kracht, omdat hij het bezwaar van deze eendimensionale duidelijkheid opheft door de wonderlijke verhalen en anekdotes die hij er omheen opdist. Schrijven dat de hoofdpersoon zo angstig is, dat hij zich een nietswaardige nul vindt, dat kan allemaal nog nel wanneer er genoeg compensatie is, anders is het een te kale mededeling. Biesheuvels eendimensionaliteit kan ook opgeheven worden door de groteske herhaling, door het hameren op hetzelfde. Wanneer dit absurdistische hameren op hetzelfde aambeeld afwezig is, ontstaat meteen het kralen rijgen van op zichzelf niet opwindende anekdotes. Een groots en geslaagd voorbeeld van steeds maar herhalen is Mijn vrouw, het verhaal over de worsteling van een professor om onder de drukkende goedheid van zijn vrouw uit te komen. Het patroon in Biesheuvels werk is vrij eenvoudig: de wereld als last, het gevecht met het gevoel een nietswaardige te zijn, de angsten die komen en gaan, het terugvallen op de kleine genoegens van het leven en de verheerlijking daarvan, het klein maken van zichzelf, het komisch zelfbeklag. Dit alles is genoeg als het radicaal gebeurt en dat is in Een overtollig mens niet het geval. De overtolligheid van de eenzame academicus Johan Knipperling wordt beschreven, en dat hij een onhandig en contactgestoord iemand is wordt met een aantal terloopse voorvallen getoond, maar het blijft eendimensionaal. Dat hij angstig, overtollig en eenzaam is blijven betonachtige mededelingen die je moet accepteren, het wordt niet voelbaar gemaakt, en dat moet toch bij dergelijke gevoelige zaken. Hoe woordenrijk ook, hetzelfde is het geval in het sprookjesachtige ‘Een Job van onze tijd’, waarin een student jarenlang verschroeide bomen water moet geven met water dat hij er in zijn mond naar toe moet dragen. Wanneer de bomen weer tot leven komen mag hij op weg gaan om de hand van zijn Hilde te
verwerven. Het is allemaal moeite die uiteindelijk voor niets blijkt te zijn geweest. Een rechtlijnige parabel, maar zonder kraak of smaak. ‘De klok’ heeft dezelfde strekking, maar dan gesitueerd in een tijd dat er nog slavenarbeid in Limburg werd verricht door huispersoneel. Het gaat om slechte mensen, maar niet meer zo navoelbaar. De mateloosheid waarmee Biesheuvel verhalen in verhalen vertelt bereikt zijn grens in ‘De lezing’ en in het titelverhaal; de divagatie heeft hier geen grenzen meer en kan zo eindeloos doorgaan.
■