Modeldorpen
De families Fry, Cadbury en Rowntree stopten veel geld in charitatieve stichtingen (‘The trust makers’ noemt Wagner hen), in klanten die zich tegen de oorlog met de Boeren en later met de Duitsers keerden, maar het waren vooral de arbeiders van hun cacaofabrieken die profiteerden van deze morele verplichting tot verteren voor heil van het algemeen. Grote bekendheid kregen de projecten Bournville en New Earswick, modeldorpen in cottage-stijl, gebouwd door respectievelijk George Cadbury en Joseph Rowntree.
Fry heeft de fout gemaakt de noodzakelijke uitbreidingen van zijn cacaofabriek te zoeken in de directe omgeving, dat wil zeggen: in de dichtgebouwde oude binnenstad van Bristol. Cadbury en Rowntree getuigden in dat opzicht van een meer vooruitziende blik. In 1878 kocht de familie Cadbury een stuk land bij de rivier de Bourn, zes kilometer buiten Birmingahm, en bouwde daar een nieuwe grote fabriek, met ernaast een cricketveld voor de mannen een tuin met schommels en zitjes voor de meisjes, die de meerderheid van het personeel vormden. Ook Rowntrees verhuizing naar een plek buiten York is gedaan uit zowel commerciële als filantropische motieven. Het was lucratiever met het oog op het transport en het was menslievender vanwege de ruimte en de gezonde lucht.
De beide genoemde modeldorpen, die na de eeuwwisseling bij deze fabriekscomplexen verrezen, waren eveneens zowel commercieel als filantropisch aantrekkelijk. De arbeiders hoefden niet meer van en naar de stad te reizen; daarbij konden ze in de dorpen beter in de gaten worden gehouden. Dat bracht geld op. Daar stond tegenover dat het comfort en het assortiment voorzieningen ongekend groot was. In Bourneville, bijvoorbeeld, hoefden nieuwe bewoners niets meer aan hun tuin te doen: kruipers en fruitbomen waren al geplant, paden en laantjes al aangelegd. Er waren twee scholen, een kerk en de Ruskin Hall, bedoeld als centrum voor het intellectuele leven van het dorp. Rowntrees New Earswick werd een paar jaar later gebouwd en leek veel op Bournville. Hij paste met succes het nieuwe planningidee toe van het groeperen van huizen tot kleine buurtjes. Minder succesvol was zijn initiatief dat luisterde naar de naam The Cocoa Works Debating Society. Daar bleek te weinig belangstelling voor.
Wagner laat zien dat het paternalisme van industriële pioniers niet altijd louter slim verpakt eigenbelang is. Doordat het negentiende-eeuwse fabriekssysteem meestal in termen van klassentegenstellingen is beschreven, heeft die mening te zeer overheerst, meent zij. Natuurlijk leverden paternalistische praktijken profijt op, maar fabrieken als Fry, Cadbury en Rowntree werden tegelijkertijd gedreven door een oprechte warmte jegens hun arbeiders.
Advertenties voor Cadbury en Fry
Commercieel en toch filantropisch. Het spreekt dat dit niet altijd gemakkelijk was - niet voor Fry, Cadbury en Rowntree, maar zeker ook niet voor de voorwerpen van al die quakerswelgezindheid. In The Chocolate Conscience staat slechts één citaat van een arbeider, maar het illustreert op perfecte wijze de ambivalentie van goedwillende fabrieksbazen: ‘E (Joseph Towntree) was very kind and very nice but ye couldn't get familiar with him. And if ye didn't give him a straight tale he made you feel like a little boy put under a table - but very nice and kind like.’
■