New York
Een vraaggesprek met een foto; daarmee eindigt de overeenkomst die deze interviews hebben met de interviews die Bibeb maakte met J. Schoonhoven, Westerik en Lucebert, en verder verschillen ze zoals Nienhuis van Avedon; verschillende werelden. De afstand die hier af en toe met woorden wordt geschapen is zo formidabel dat je je vertwijfeld afvraagt wat daar de bedoeling van is. En hoe meer het leven op een afstand wordt gehouden, des te nieuwsgieriger word je als lezer. Af en toe krijg je even een glimp. Eric Fischl bijvoorbeeld vertelt dat hij als jongeman doodsbenauwd was om naar New York te gaan, en dat hij daarom eerst naar Chicago ging waar de mensen ontzettend aardig zijn. Pas later ging hij naar New York. ‘In New York ben je vrienden omdat je het gevoel hebt dat je samen in die gevangenis zit. In Chicago is vriendschap gebaseerd op een gevoel van veiligheid. Dat hielp.’ Maar over hoe hij daar nu in New York rondstapt, daar krijg je niets over te horen.
SALLE
New York is in het algemeen voor kunstenaars nu méér dan een stad. Het is zoiets als een noodlot, iets noodzakelijks en onvermijdelijks, glorieus en verschrikkelijk tegelijk. ‘Wat je ook tegen jezelf zei, wat je deed als je níét naar New York ging kwam in wezen neer op verschillende varianten van je druk maken over de vraag waarom je niet naar New York ging,’ zegt David Salle. En Clemente: ‘Ik moest ver genoeg weg zijn van Italië, zo ver als New York, om met olieverf te schilderen (...) In zekere zin is deze hele geschiedenis van materialen een geschiedenis van waar ik was. New York is ook een Hollandse stad, en een kapitalistische stad. Het is waar de banken zijn, en banken en olieverf, weet je, die gaan samen.’
New York, New York. Als er geen New York was, wat was de kunstwereld dan? Daar begint het pas. Als je het daar redt, red je het overal, in elk ander opzicht zijn deze drie kunstenaars zo verschillend als hun portretten.
David Salle is ongetwijfeld de Newyorkste van de drie; een handige prater, zoals Amerikaanse kunstenaars vaker zijn. Het heeft te maken met de Amerikaanse kunstopleidingen, vol essays, ‘agenda's’, concepten en strategieën, en ook met een soort Amerikaanse ongegeneerdheid. Elk onderwerp kan besproken worden, alles wordt fijngemalen in het sophisticated woordgebruik waar zij in zijn opgevoed. Overigens is Salle tamelijk eerlijk en laat hij zich geen stroop om de mond smeren. Zijn werk draait grotendeels om de vorm, inhoud komt er nauwelijks bij kijken, tenzij om een bepaald effect te bereiken. Zijn stijl is gebaseerd op stijlbreuk, het tegen elkaar uitspelen van beeldelementen. Zijn eerlijkheid is deels een intelligent volgehouden pose. De jonge succesvolle kunstenaar van 1988 is nu eenmaal moe en blasé un peu, dat hoort er bij; het maakt hem tot een held.
Ook Clemente is een held, maar hij vertegenwoordigt wat dit betreft het andere uiterste. Hij heeft een grote taak op zich genomen, waar hij met hart en ziel in gelooft. Hij heeft, ook in zijn uiterlijk, iets van een sfinx; hij zoekt het obscure en spreekt in tongen. Als kind publiceerde hij ooit een gedichtenbundel, maar besloot toen meteen dat ‘dichter zijn te beschamend was; het was te onthullend en ik wilde iets duisterders om mee te werken’. Toch zit er wel een principe in Clementes geloof. Het is gebaseerd op de welbekende tweedeling tussen ‘innerlijk’ en ‘uiterlijk’, paradijselijke vrijheid van reflectie en geciviliseerd zelfbewustzijn, het Italië van vroeger en het New York van nu. Soms is de scheiding in zijn werk letterlijk door een lijn aangegeven, aan weerszijden waarvan zich de verschillenden werelden afspelen. Wel houden de figuren in die wereld oraal zowel als anaal contact met elkaar. Ik weet niet of ik Eric Fischls schilderijen prefereer boven die van Clemente (die ik vaak mooi vind) maar wel is hij van de drie de enige die mensentaal spreekt. Zijn schilderijen spelen zich af in de decors van kindertelevisiefilms uit de jaren zestig, oorspronkelijk bewoond door geniale dieren zoals Flipper, Skippy en Lassie, en gelukzalige kinderen genaamd Buffy en Jody. Van die wereld wil Fischl de broeiende onderkant laten zien van verboden lusten, heimelijke verlangsen en verveling: ‘Ik wil dat mensen het gevoel hebben dat ze ergens aanwezig zijn waar ze niet zouden moeten zijn en niet willen zijn.’
FISCHL