Thrillers
Robbie Frederickson is een dwerg, maar ook professor in de criminologie, karate-expert en circusster. Vanwege dat laatste heet hij ook wel Mongo. Hij heeft een broer zonder groeistoornissen die Garth heet, maar die is gewoon door zijn ouders zo genoemd. George Chessbro heeft Mongo bedacht en van zijn vorige avonturen herinnerde ik me vooral de telekinetische capriolen. The Beasts of Valhalla (Dell, f 13,95) is wat dat betreft een tegenvaller, maar de onzin waarmee het verder is volgestopt, maakt voor de liefhebber van dolgedraaide fantasieën veel goed. Het moet in Chessbro's voordeel worden gezegd dat hij geen dwerg heeft verzonnen om continu door riolen, afvoerputjes, schoorsteenkanalen en ventilatoropeningen te laten kruipen. Dat komt maar één keer in dit boek voor. Het is een verschrikkelijk drama, waarin Mongo en Garth worden geïnjecteerd met spul dat de genen aantast, zodat ze een terugwaartse ontogenetische ontwikkeling doormaken. Het verhaal staat bol van de schubben, zwemvliezen en koudbloedigheid. Voordat ze definitief misschien wel allebei in een dwerg veranderen moeten de broers de supergeleerde terugvinden die dit alles op zijn geweten heeft. Het is duidelijk dat dat boek strikt voorbehouden is aan de liefhebbers van onzin.
Kate Fansler is ook hoogleraar, maar in de Engelse letterkunde. Ze is geen dwerg, maar een vrouw en die hebben het ook moeilijk in deze wereld. Vooral een vriendin van Kate die als eerste een leerstoel in Harvard mag bezetten die speciaal voor een vrouw is ingesteld. Verwijfde professoren zijn welkom in Harvard, maar van echte vrouwen moeten ze er weinig hebben en het leven van de vriendin is dan ook één groot tranendal. Ze komt er zelfs bij om en omdat Kate Fansler een soort amateur-detective is, reist die in A Death at the Faculty van Amanda Cross (Virago, f 20,80) af naar Harvard. In 1981 toen het boek oorspronkelijk in Amerika verscheen, heette het Death in an Tenured Position. Dat lijkt me een aardige woordspeling op de maatschappelijke positie van de vrouw, maar de dames van de vrouwenuitgeverij Virago waren misschien bang voor het maatschappijbevestigende karakter ervan. Death at the Faculty zou ik, bij gebrek aan waarneming van wat er in vrouwenpraatgroepen omgaat, het betere wasserettegesprek willen noemen. Je kan het volgen en eraan deelnemen, maar waar het echt over gaat is niet bijzonder duidelijk. Wel is het allemaal gezellig. Het sociale verkeer in Harvard is goed ontwikkeld en over de wetenschap hoor je niet vreselijk veel, hoewel een belangrijke aanwijzing in een zeventiende-eeuws gedicht zit verscholen. De aardigste opmerking in het boek komt van een man die tegen de hoofdpersoon zegt: ‘Je bent erger dan mijn vrouw, als die me probeert uit te leggen waarom de kinderen weer iets speciaals zouden moeten krijgen, alleen maar om me uit te putten zodat ik zal toegeven.’
A Talent to Deceive is een met liefde geschreven analyse van het werk van Agatha Christie (Mysterious Press, f26,30). De auteur is Robert Barnard, een hoogleraar in de Engelse letterkunde die zelf ook een heje serie puzzeldetectives op zijn naam heeft staan die het waard zijn om te lezen. In zijn studie van Christie houdt Barnard zich ver van letterkunde. Dat doet hij doelbewust omdat in zijn ogen letterkunde en puzzeldetectives niets met elkaar te maken hebben en het alleen maar slecht voor het genre is als er pogingen ondernomen worden om de misdaadlectuur bij de literatuur in te lijven. In het eerste hoofdstuk legt hij als een openbare aanklager uit dat Christie niet kon schrijven, en bijvoorbeeld iedere keer teruggreep op standaardpersonages, zoals schrijvers van kluchten dat ook doen. Aan het eind van het boek spreekt hij namens de verdediging en legt uit dat Christie een ongeëvenaard talent bezat om de lezer op het verkeerde been te zetten en iedere keer weer, met uiteraard bij uitzondering een zwak moment, een puzzel wist te bedenken die makkelijk lijkt, maar toch pas op het eind inzichtelijk wordt. Ze bedacht daarvoor een vorm die iedereen die zich wel eens heeft afgevraagd waar de buren hun nieuwe auto nu weer van zouden kunnen betalen, aansprak en nog steeds aanspreekt. Het kenmerkende van de puzzeldetective is niet de stijl, de personages of een boodschap over de menselijke aard, maar de puzzel zelf. De mens heeft behoefte aan zaken die uitgeplozen kunnen worden en die liefst een beetje sappig worden opgediend. ‘Heeft u het al gehoord, buurvrouw? Agatha Christie is dood.’ ‘Gô, wat had ze?’ ‘Dat weten ze nog niet.’ Zo komt de dag genoeglijk om.
Naast Virago is Pandora een andere Engelse damesuitgeverij die misdaadboeken uitbrengt. Ook zij zoeken het voornamelijk in herdrukken. Een daarvan is The Port of London Murders van Josephine Bell dat uit 1938 stamt. Het is een kruising tussen een soort zedenroman over het leven in een Zuidhollandse havenwijk, met nog een snuifje romantiek erdoor. De schrijfster vertelt het verhaal vanuit het gezichtspunt van diverse personages en verklapt al vrij snel hoe de heroïnesmokkel die de kern van het verhaal vormt, in elkaar steekt. Het lijkt me een boek dat beide seksen kunnen lezen zonder zich echt te vervelen.
Het feit dat het elitaire universiteitsmilieu van Cambridge diverse landverraders heeft voortgebracht, waaronder Kim Philby, houdt in Engeland de gemoederen nog steeds bezig. Andrew Sinclair geeft met zijn The Red and the Blue (Coronet, f 14,40) de indruk dat hij een dieper inzicht in deze kwestie heeft. Veel meer dan een uitgebreid universitair adresboek is zijn boek niet. Zelden heb ik in een historisch boek zoveel namen per bladzijde gelezen. Veel wijzer over de wording van landverraders word je niet, tenzij homoseksualiteit een oorzakelijke factor zou zijn.
Tot slot nog even terug naar mijn vorige rubriek: in je nek groeien korte haren, maar dat zijn niet de haren die de Amerikanen bedoelen als zij over ‘short hairs’ spreken, want dat is namelijk schaamhaar. De vertaler die mij hierover per brief onderhield heeft op dit punt gelijk.
THEO CAPEL