Harde woorden
In de eerste hoofdstukken van het boek wordt beschreven hoe het kwam dat de NSB-Filmdienst nooit tot een soepel werkende organisatie heeft kunnen uitgroeien. Voor een belangrijk deel werd dit veroorzaakt door de grote onderlinge rancune. Een beslissende rol speelde waarschijnlijk echter het feit dat de NSB - in weerwil van alle verheven betogen over de waarde van filmpropaganda door NSB-kopstukken - er niet veel geld voor over had. Slechts één procent van het totale propagandabudget werd aan film besteed. Dit cijfer illustreert scherp het verschil tussen de ambities en intenties van de NSB-filmpropagandisten en de praktische werkelijkheid. Het is eigenlijk verbazingwekkend dat er onder deze omstandigheden nog zo'n groot aantal films tot stand is gekomen.
De Filmdienst maakte in haar films een onderscheid in drie categorieën. In de eerste plaats ‘de, directe propagandafilm’. In deze films was het de Filmdienst menens en ‘kan het ons niet schelen dat men eens schrikt van het harde woord Nationaal Socialisme’. De ‘echt politieke conflicten’ zoals de toekomst van Nederland en het lot van de koloniën werden hierin aan de orde gesteld. In de tweede plaats kende ze de ‘indirecte propagandafilm’. In dit soort films werden onderwerpen van culturele en cultuurhistorische aard belicht. Vermeer noemt als voorbeeld de film Eeuwig levende tekens. In deze film werd een poging gedaan de Duitse nazi-mythologie van toepassing te verklaren op Nederlandse historische en culturele verschijnselen. Als derde categorie kende de Filmdienst de ‘uitgebreide reportages van de zeer belangrijke gebeurtenissen uit de Beweging’. Hieronder vielen uiteraard de Hagespraken en andere NSB -estiviteiten.
De vraag of deze derde categorie eigenlijk niet onder de eerste noemer - de directe propagandafilm - thuishoort, wordt in het boek niet gesteld. Vermeer vindt het ‘voor de hand liggend’ om deze indeling van de Filmdienst ook in haar boek als indelingscriterium te gebruiken. Dit lijkt mij helemaal niet voor de hand te liggen. Iemand die bijvoorbeeld de ketterij in de middeleeuwen bestudeert zal toch ook niet klakkeloos de indeling in soorten ketters zoals de Kerk die toepaste als criterium overnemen? Zo'n indeling zal door een onderzoeker beschouwd worden als een belangrijke bron voor de vraag hoe men binnen de Kerk over ketterij dacht. Zo kan de indeling in soorten propaganda, zoals bedreven door de Filmdienst, veel vertellen over de toen heersende opvatting over propaganda.
Het grootste bezwaar dat tegen het boek ingebracht moet worden hangt met het bovenstaande samen. Vermeer slaagt er absoluut niet in de vraag die ze in de titel van het boek stelt - NSB-films: Propaganda of vermaak - op bevredigende wijze te beantwoorden. Over de vermaaksfactor van de NSB-film kan ze kort zijn: deze was waarschijnlijk dermate laag dat een niet-NSB'er niet voor zijn lol voor deze films naar de bioscoop toog. Om de gewone bioscoopbezoeker toch de geneugten van de NSB-film te laten ondergaan werden sommige van deze films verplicht opgenomen in het bioscoopprogramma, in het voorprogramma. Om te voorkomen dat het publiek pas na het voorprogramma de zaal zou betreden en zich zo zou onttrekken aan de NSB-boodschap werd in 1942 onder andere verboden ná het voorprogramma de zaal te betreden. Dit soort maatregelen zijn volledig in overeenstemming met de hooggespannen verwachtingen die men in het interbellum en in de oorlog koesterde omtrent filmpropaganda. Vermeer deelt de lezer hier niets over mee, terwijl dit toch van wezenlijk belang is voor het begrijpen van filmpropaganda uit die tijd. Men meende namelijk dat de invloed van film zo groot was dat overtuigingen van mensen als een blad aan een boom konden omdraaien door het zien van bepaalde films. Deze gedachte leefde niet alleen binnen de NSB maar had overal een brede aanhang. Filmpropagandisten vonden het daarom van het grootste belang dat zoveel mogelijk mensen aan hun films ‘blootgesteld’ werden. Niet goedschiks, dan maar kwaadschiks door middel van verplichtende maatregelen. De hypothese dat mensen voornamelijk zien wat ze willen zien en dat filmpropaganda onder dwang eerder contra-produktief werkt is van na de oorlog.
In de eerste hoofdstukken van het boek wordt beschreven hoe het kwam dat de NSB-Filmdienst nooit tot een soepel werkende organisatie heeft kunnen uitgroeien. Voor een belangrijk deel werd dit veroorzaakt door de grote onderlinge rancune. Een beslissende rol speelde waarschijnlijk echter het feit dat de NSB - in weerwil van alle verheven betogen over de waarde van filmpropaganda door NSB-kopstukken - er niet veel geld voor over had. Slechts één procent van het totale propagandabudget werd aan film besteed. Dit cijfer illustreert scherp het verschil tussen de ambities en intenties van de NSB-filmpropagandisten en de praktische werkelijkheid. Het is eigenlijk verbazingwekkend dat er onder deze omstandigheden nog zo'n groot aantal films tot stand is gekomen.
De Filmdienst maakte in haar films een onderscheid in drie categorieën. In de eerste plaats ‘de directe propagandafilm’. In deze films was het de Filmdienst menens en ‘kan het ons niet schelen dat men eens schrikt van het harde woord Nationaal Socialisme’. De ‘echt politieke conflicten’ zoals de toekomst van Nederland en het lot van de koloniën werden hierin aan de orde gesteld. In de tweede plaats kende ze de ‘indirecte propagandafilm’. In dit soort films werden onderwerpen van culturele en cultuurhistorische aard belicht. Vermeer noemt als voorbeeld de film Eeuwig levende tekens. In deze film werd een poging gedaan de Duitse nazi-mythologie van toepassing te verklaren op Nederlandse historische en culturele verschijnselen. Als derde categorie kende de Filmdienst de ‘uitgebreide reportages van de zeer belangrijke gebeurtenissen uit de Beweging’. Hieronder vielen uiteraard de Hagespraken en andere NSB-festiviteiten.
De vraag of deze derde categorie eigenlijk niet onder de eerste noemer - de directe propagandafilm - thuishoort, wordt in het boek niet gesteld. Vermeer vindt het ‘voor de hand liggend’ om deze indeling van de Filmdienst ook in haar boek als indelingscriterium te gebruiken. Dit lijkt mij helemaal niet voor de hand te liggen. Iemand die bijvoorbeeld de ketterij in de middeleeuwen bestudeert zal toch ook niet klakkeloos de indeling in soorten ketters zoals de Kerk die toepaste als criterium overnemen? Zo'n indeling zal door een onderzoeker beschouwd worden als een belangrijke bron voor de vraag hoe men binnen de Kerk over ketterij dacht. Zo kan de indeling in soorten propaganda, zoals bedreven door de Filmdienst, veel vertellen over de toen heersende opvatting over propaganda.
Het grootste bezwaar dat tegen het boek ingebracht moet worden hangt met het bovenstaande samen. Vermeer slaagt er absoluut niet in de vraag die ze in de titel van het boek stelt - NSB-films: Propaganda of vermaak - op bevredigende wijze te beantwoorden. Over de vermaaksfactor van de NSB-film kan ze kort zijn: deze was waarschijnlijk dermate laag dat een niet-NSB'er niet voor zijn lol voor deze films naar de bioscoop toog. Om de gewone bioscoopbezoeker toch de geneugten van de NSB-film te laten ondergaan werden sommige van deze films verplicht opgenomen in het bioscoopprogramma, in het voorprogramma. Om
Vervolg op pagina 10