De bezielde kosmos
Roel van Duijn en de noodzaak van een groene partij
Hoefslag Over politiek en spiritualiteit door Roel van Duijn Uitgever: Meulenhoff, 196 p., f 29,50
Lucas Reijnders
Wat men ook van Roel van Duijn moge denken, zijn boeken bevatten meestal opmerkelijke uitspraken. Hoefslag, voornamelijk bestaand uit artikelen die Van Duijn de laatste vier jaar schreef, vormt daarop geen uitzondering. Zo staat gedrukt dat hij in een vroeger leven een wilg was, en wordt het idee dat ‘de uittocht der kabouters de verklaring vormt voor de laatste raadsels rond de verzuring’ door hem ‘warm in de aandacht aanbevolen’.
In Hoefslag gaat het milieuprobleem boven alles. Twee zaken staan centraal. De eerste is het belang van spiritualiteit in het algemeen en voor de politiek in het bijzonder. De tweede is de groene partij.
Onder spiritualiteit verstaat Roel van Duijn ‘een breed besef van geestelijke waarden zonder enige exclusieve binding met welke kerk of stroming dan ook’. Het gaat hem om ‘de spirituele bronnen van de grote religies’. Stromingen als holisme, New Age, theosofie, antroposofie en ketters christendom zijn zijns inziens thans dragers van deze spiritualiteit. ‘Alleen vanuit een diepgaande verbondenheid met de bezieldheid van de aarde en kosmos kunnen wij overleven.’ Spiritualiteit is in Van Duijns ogen dé noodzakelijke nieuwe religie. Meditatie en mystiek zijn er belangrijke bestanddelen van. Van Duijn ziet spiritualiteit als iets onverdeeld goeds en hij verdedigt zijn geestelijke vader, de antroposoof Steiner, en geestelijke moeder, de theosofe Blavatsky, krachtig tegen beschuldigingen van een aantal enge -ismen. De linkse politieke partijen leest hij krachtig de les over hun ‘afkeer tegen spiritualiteit’.
Roel van Duijn
Op het eerste gezicht is Van Duijns stellingname verre van onredelijk. Wie meent in een vorige incarnatie een wilg te zijn geweest, zal geneigd zijn de natuur met eerbied te benaderen. En van iemand die geen vlieg kwaad doet hoeft niet te worden verwacht dat hij op anderen enge -ismen als racisme botviert.
Bij nadere beschouwing is Van Duijns standpunt echter zeer aanvechtbaar. In de eerste plaats kan ‘de bezielde kosmos’ niet in redelijkheid tot norm worden verheven. Het AIDS-virus vormt een dramatische onderstreping van deze stelling. Minder spectaculaire fenomenen als brood bakken of boeken schrijven doen dat ook. Ze maken immers een inbreuk op de natuur. In dit licht is een historisch compromis met de natuur noodzakelijk. Een spirituele beleving van de verbondenheid met de kosmos nu kan geen uitsluitsel geven over de precieze inhoud van zo'n compromis.
In de tweede plaats is het milieuprobleem in sterke mate het onbedoelde neveneffect van op zichzelf eerzame handelingen van velen. De begrijpelijke beslissing van veel boeren ‘om er nog wat vee bij te nemen’ leidt tot overexploitatie van land en verknoeit het grondwater. Uitstapjes de natuur in en het lezen van kranten bedreigen in de praktijk de bossen. Spiritualiteit waarbij een ieder zijn eigen eerzame ding doet, gaat voorbij aan de kern van veel milieuproblemen, -welke gelegen is in onvolkomenheden in de collectieve besluitvorming. Als er al een nieuwe religie nodig is om het milieuprobleem op te lossen. Dan moet dit een religie zijn die niet zozeer de spirituele mediteerderals wel de menselijke gemeenschap als uitgangspunt neemt. Maar of er wel een religie nodig is, is zeer de vraag. Er is een oplossing van het milieuprobleem denkbaar op basis van waarden die los kunnen staan van de religie. Te denken valt hierbij als vrijwaring van derden voor schade, de functies van de natuur voor de mens, prudentie en de wenselijkheid van een voortbestaan op een redelijk kwaliteitsniveau.