[12 maart 1988 - Nummer 10]
Ter zake
Diny Schouten
Schrijver Dirk Ayelt Kooiman, sinds kort weer behuisd na een langdurige periode van tijdelijke huisvestingen, vond bij zijn installering een pakket van vijftig brieven terug, aan hem gericht door kunstbroeder Gerard Reve. ‘Reve wierp zich op om aan mijn opvoeding te werken,’ herinnert Kooiman zich de periode waarin de correspondentie plaatsgreep. ‘Dat was in 1971-1972. Ik was toen redacteur van Soma, en door bemiddeling van Johan Polak stond Reve toen gedeelten uit De taal der liefde aan ons af. Dat was toen work in progress; de afspraak was dat Reve telkens twintig bladzijden stuurde zodra hij die af had.’ Herlezing van de brieven en ansichtkaarten (‘ruim honderd kantjes’) doet Kooiman nu naar uitgave ervan verlangen: ‘De brieven hebben een heel serieus karakter. Ze bevatten Reves literair credo, en het zijn ook cultureel-filosofische bespiegelingen, maar mét de bekende Reve-humor. Ze zijn ook geschreven op een cruciaal moment in zijn schrijverschap, Reve verkeerde tussen Nader tot U (1966) en De taal der liefde (1972) in een impasse.’ De correspondentie hield op toen Kooiman, enigszins korzelig geworden van Reves vaderlijke toon, verzuimde terug te schrijven. ‘Ik was destijds pas vierentwintig, dus mijn antwoorden zullen wel niet zó bijzonder zijn geweest dat ze opgenomen zouden moeten worden, maar als Reve ze nog bezit en ze af wil staan, dan zou ik een goed geannoteerde uitgave kunnen maken. Uit een postscriptum blijkt dat Reve de brieven als boek concipieerde, dat Brieven aan een jonge schrijver moest heten.’ Over de uitgave ervan is Kooiman in gesprek met Reves uitgever Dick Gubbels van Veen. Gubbels,
die vorig jaar de bij uitgeverij Veen verschenen ‘brievenboeken’ (Brieven aan Bernard S., Brieven aan geschoolde arbeiders, Brieven aan Simon Carmiggelt, Brieven aan Wim B. en Brieven aan Wimie) fors in prijs verlaagde, tempert Kooimans enthousiasme enigszins: ‘Reve heeft wel twintig brievenboeken in portefeuille, en hier is hij tot dusver niet mee gekomen. Daarom ben ik niet zó opgewonden als Kooiman. Maar hij heeft me één brief laten lezen, en die was inderdaad erg de moeite waard, dus ga ik het Reve wel serieus voorstellen.’
Dichter, criticus, essayist en romancier, benevens redacteur van Hollands Maandblad en NRC Handelsblad K.L. Poll, gaat voor het ‘Studium Generale’ van de Tilburgse Universiteit twee gastcolleges geven met als titel ‘Over het verschil tussen poëzie en proza’. Poll weet nog niet helemáál precies wat hij daarover zal gaan zeggen, ‘want ik ben nog van alles aan het lezen en bedenken,’ maar beloofde aan de cursusleiding een onderhoud over: ‘Proza en poëzie als twee verschillende talen en - twee verschillende geesteshoudingen: het getemde verstand tegenover de wilde verbeelding, wetenschap tegenover kunst,’ zoals in het cursusprogramma zal komen te staan. Het laatste woord over het exacte verschil tussen poëzie en proza zat in Tilburg niet worden uitgesproken, geeft Poll toe: ‘Het is van oudsher een kletserig onderwerp, maar het grappige is dat als je leest wat er honderd jaar geleden, of tweeduizend jaar geleden over werd geschreven, altijd nog even geldig of niet-geldig is gebleven. Dat heb je maar bij weinig onderwerpen.’
Bij uitgeverij De Bezige Bij is na twintig jaar zwijgen, ‘en precies dertig jaar na de verschijning van Weekendpelgrimage’, de nieuwe roman van Tip Marugg verschenen. Het manuscript van De morgen loeit weer aan arriveerde bij verrassing op de Amsterdamse Van Miereveldtstraat: slechts de inmiddels verscheiden Bezige Bij-directeur Geert Lubberhuizen had ooit persoonlijk contact met hem. ‘Lubberhuizen drong tot hem door toen hij tien jaar geleden een reis maakte naar de Antillen, en Marugg heeft toen een nieuwe roman beloofd,’ zegt hoofredacteur Oscar Timmers. ‘We zijn daar op blijven hopen, maar meer dan een enkel briefje met de vraag hoe het ermee stond, is er in al die jaren niet geweest. Het is kennelijk een schrijver die eens in de twintig jaar een boek schrijft.’ Maruggs gedistantieerde houding - het contact tussen schrijver en uitgeverij verloopt bij ontstentenis van een telefoonnummer nog steeds uitsluitend schriftelijk - geeft Timmers de indruk dat Marugg lijkt op zijn hoofdpersoon, die in de flaptekst van De morgen loeit weer aan beschreven wordt als een oude man, ‘die leeft als een kluizenaar in een huis buiten de stad, in gezelschap van vier honden, een grote drankvoorraad en een pistool op het nachtkastje’. ‘Het is inderdaad of je met een schim communiceert,’ zegt Timmers, ‘maar die schim komt dan plotseling met een boek dat we hier zeer prachtig vinden.’ Interviewers slaagden er tot nu toe niet in door te dringen tot de Antilliaanse auteur. Schrijver Boelie van Leeuwen, die bevriend is met Marugg, weigert te bemiddelen: ‘Ik respecteer zijn zwijgen. Dag mevrouw.’
Uitgever Geert van Oorschot wordt door zijn jarenlange mederedacteur Jaap Goedegebuure herdacht in het jongste nummer van Tirade. De vormgeving van het tijdschrift onderging een ingrijpende verandering, en met de nieuwe jaargang is Robert Anker als redacteur toegetreden. Anker vormt nu samen met Tomas Lieske de redactie van het blad. Krachtens zijn persoonlijkheid heeft de gestorven uitgever zich niet onthouden van postume zorg voor zijn geesteskind: de aflevering opent met een bericht uit het hiernamaals: ‘Ondergetekende is nu gestorven en gecremeerd. Ik vraag de zeer vele wanbetalers eindelijk het fatsoen op te brengen om hun achterstallige schulden (soms van meerdere jaren) eindelijk te betalen. En ik vraag iedere abonnee die op Tirade gesteld is een abonnee te winnen, want Tirade komt er enkele honderden te kort om te kunnen blijven voortbestaan. Minzaam aanbevelend, Dr. G.A. van Oorschot.’