Vooroorlogse eruditie
Venetiës is een merkwaardige verzameling vrij chronologische herinneringen, - met een lapsus van 1940 tot 1950 - commentaren op de maatschappij waarin hij leeft, gekleurd door de nostalgie van iemand die nooit de breuk van 1914 heeft kunnen verwerken. Het is geen omzien in wrok, maar meer een zich scharen bij de verliezers (‘Ik ben weduwnaar van Europa’) die treuren over een schoonheid die voorgoed verloren is gegaan. En waar was grotere schoonheid te vinden dan in Venetië? Zijn liefde voor de stad beschrijft hij in prachtige beelden, de bijzondere geuren, de kleur van het licht als het net geregend heeft, de Venetiaanse cafés, de geheimzinnige villa's aan de rivier de Brenta, de herinneringen aan Proust die ook Venetië bezocht en die hij verbindt met zijn eigen ervaringen; ‘Voor de geestelijke gezondheid, bedacht ik toen ik weer terugkwam van San Lazarro, kun je beter een andere stad kiezen dan het androgyne Venetië “waar je niet weet waar het land ophoudt en het water begint”, zoals Eistir het uitdrukt tegenover Albertine.’ Morand heeft inderdaad een bijzondere stijl, hij schrijft direct en alert, met groot gevoel voor een raak portret en met een vanzelfsprekende eruditie die inderdaad vooroorlogs aandoet.
‘Ik leefde met mijn rug naar de toekomst’, zal hij van zichzelf zeggen. Maar ook haalt hij Marcuse aan, of verklaart voor de jeugd dat in 1900 de neiging om de ellendige kant van het leven te belichten niet bepaald in de mode was, zoals nu. Typerend voor het verschil in generatie, is zijn weergave van een interactie met een struise hippie: ‘Ik reikte aan de walkure mijn veldfles met grappa; ze pakte die aan als een sombere clochard zonder te bedanken. “Je kunt in een half jaar weer terugvallen tot het stadium van de aap of de wolvenmens,” begon ik, “maar om een Plato te worden, waren er miljoenen jaren nodig... Als je je voorstelt hoe Venetië...” “I shit on Venice,” antwoordde de walkure. “Kom kom, laat dat toch aan de duiven over mademoiselle...” zei ik terwijl ik mijn lege flacon weer terug nam.’ Twee verloren generaties, elkaar treffend in Venetië.
Een laatste woord nog over de opmerkelijke slordigheden waarmee deze uitgave omgeven is. Dat er geen verklarend namenregister aan toegevoegd is, is enigszins begrijpelijk gezien de honderden namen die erin voorkomen. Maar om nu maar aan te nemen dat iedereen weet wat het ‘Institut’ is, of ‘De Zes’, of heren ‘met hun hoge schitterende “kachelpijpen” op de geheven stok’ (?), gaat me iets te ver. En waarom niet aangegeven dat de voetnoten van de schrijver zelf zijn (neem ik tenminste aan)? De vertaling van Geerten Meijsing is voor het grootste deel voortreffelijk van toon, maar wordt toch ook ontsierd door enkele fouten. Typische fouten tegen de Franse grammatica, zoals: ‘Proza schrijvend zonder grammatica te kennen, ontdekte ik...’, wat moet zijn: ‘Door proza te schrijven etc.’ Nederlandse fouten als ‘Ondanks het kronkelen, bewegen de bolle, onappetijtelijke vismanden niet.’ En de zin: ‘(een tijd) waarin Europa zich niet meer laat horen en alleen Azië nog telt; in Venetië was dit werelddeel begrepen, gelegen aan zijn havens, erin doordringend tot in China’, liet mij in totale geografische verbijstering achter. Jammer. Ik dacht toch te weten waar Venetië lag.
■