Pockets
Voor wie na een bezoek aan Bertolucci's The Last Emperor de lezing van de laatste keizer zelf wil nalezen verscheen From Emperor to Citizen (Oxford University Press, 502 p., f 29,25). Virtuoos weggewerkt in de film is keizer Pu Yi's verblijf als krijgsgevangene in Rusland na de Tweede Wereldoorlog. Hij werd daar met veel egards behandeld, er werd hem zelfs toegestaan dat meer dienaren zich bij hem voegden. Welke bedoelingen de Russen ermee hadden is onzeker, mogelijkerwijs hadden ook zij, net als eerder de Japanners. Pu Yi als marionettenkeizer willen gebruiken in een te annexeren stuk China. Dat ging echter niet door, Pu Yi werd teruggesluurd naar China, waar hij in een communistisch heropvoedingskamp tot ‘goed mens’ werd omgesmeed. Mogelijkerwijs is Pu Yi's mededeling dat hij ook na zijn heropvoeding een gelukkig mens was wel waar. Voor iemand die in het keurslijf van de Verboden Stad was opgevoed, moet het communistisch burgerschap een zee van vrijheid hebben ingehouden.
Tad Szulc wist het vertrouwen te winnen van Cuba's leider Fidel Castro en kreeg toegang tot een groot aantal documenten die zijn boek Fidel. A Critical Portrait alleen al daarom tot een unieke materiaalverzameling maakten (Avon, 785 p. f 19,20). Veel van Castro's vrienden en naaste medewerkers werden geïnterviewd. Aan het eind van zijn boek constateert Szulc dat, ondanks de grote vooruitgang die zij teweeg heeft gebracht, de Cubaanse revolutie is verlopen in ideologisch orthodoxisme. Een eindoordeel geeft hij niet, Fidel is uiteindelijk nog steeds president. De lezer heeft zich ondertussen in Szulcs rijk gedocumenteerde bladzijden een eigen mening kunnen vormen.
In de stroom boeken en artikelen die er ongetwijfeld nog over Gorbatsjov zullen verschijnen, zag Nikolai Poljanski en Alexander Rahr's Gorbatschow. Der neue Mann het licht (Ullstein, 376 p., f 24,75). In deze politieke biografie proberen beide auteurs antwoord te vinden op de vraag hoe de onbekende ‘Senkrechtstarter’ Gorbatsjov (hij werd pas in 1985 partijleider) kans heeft gezien zo snel de binnen- en buitenlandse verhoudingen open te breken. Ook in de door Margarethe Mommsen en Hans Henning Schröder samengestelde artikelenbundel Gorbatschows Revolution von oben wordt gepoogd Gorbatsjovs succes te verklaren (Ullstein, 323 p. f 14,65). Met zeer aardige bijdragen van Karla Hiescher over de nieuwe lente in literatuur en kunst en van Wolfgang Schlott over de satire in de schrijvende pers: ‘Das gebremste Gelächter des Krokodil’. Opgenomen werd een tekening van Ogorodnikov, waar een hoofdredacteur voor het bureau van een censor wordt afgebeeld. De censor zegt: ‘Uw kritiek op het rayoncomité bevalt ons. Hoeveel exemplaren drukt u? We kopen de gehele oplage.’
Ronald Kessler beschreef de opkomst en ‘ondergang’ van de rijkste man van de wereld: de internationale wapenhandelaar Adnan Mohamed Khashoggi (Corgi Books, 372 p. f 13,95). Een man die op het hoogtepunt van zijn rijkdom 330.000 dollar per dag uitgaf. De terugslag kwam toen hij betrokken bleek bij Irangate. Tot de bedelstaf zal hij echter wel nooit geraken, zolang hij het vertrouwen blijft genieten van het ook al schatrijke koningshuis van Saoedi-Arabië.
Christina Dodwell reisde door China en schreef er een boek over: A Traveller in China (Sceptre, 191 p. f 20,80). Met onder andere een opblaasbare kano kwam ze op plaatsen waar nog weinig westelingen vóór haar waren. Bijvoorbeeld bij een ‘stenen bos’, een verzameling onregelmatig begroeide, grillig geërodeerde rotspunten. In China valt het niet mee aan voorbijgangers informatie te ontfutselen: ‘Zelfs al weten ze iets dat je verder zou kunnen helpen, vertellen ze het pas als je de juist geformuleerde vraag stelt.’ Dodwell kwam evenwel op zeer uiteenlopende plaatsen en maakte er schitterende foto's. Een aantal zijn in A Traveller in China afgedrukt.
Prachtige reisboeken verschijnen regelmatig in de serie ‘The Century Travellers’. Coups and Cocaine van Anthony Daniels bevat het verhaal over twee reizen door Zuid-Amerika (Century, 230 p. f 29,25). In het South American Handbook leest Daniels over de gevangenis in La Paz dat de gedetineerde gringo's bezoek zeer op prijs stellen. ‘We zijn niet bepaald onschuldig hier binnen,’ zegt een Canadees. Later komt Daniels in aanraking met de oorzaak van veel Zuidamerikaanse problemen: cocaïne. Hij moet het toch ook eens proberen, en een vriend doet hem enkele grammen kado. Met lopende neus bezoekt Daniels Incamonumenten en bedenkt dat de arbeiders die ze gebouwd hebben ook al op cocabladeren moeten hebben gekauwd. Terug in het hotel spoelt Daniels de rest van het witte poeder door de wc. Hij blijft liever onschuldig.
Fanny Erskine Inglis leefde in de jaren veertig van de negentiende eeuw als madame Calderon de la Barca enige tijd in Mexico, in die periode een onrustige streek met vele revoluties. De diplomatenvrouw madame Calderon gaf haar ogen goed de kost en schreef een dik boek: Life in Mexico (Century, 542 p., f 29,25). Aandacht natuurlijk voor de diplomatieke verwikkelingen, maar vooral bijna fotografische beschrijvingen van het leven op het platteland en in de stad. Madame Calderon kon schrijven. Een reisgezelschap in een postkoets ziet er in haar proza zo uit: ‘Een padre met een zeer Indiaans voorkomen zat tussen K. en mij, en een verschrikkelijk, lang, schraal, vogelachtig vrouwmens, met enorme schele rode ogen, koolzwarte tanden, vingers als klauwen en een reusachtig kropgezwel, zat tegenover ons en dronk met tussenpozen brandewijn.’
William Franklin Sands werd in 1890 als diplomaat naar het Verre Oosten gestuurd. Eerst naar Japan, later naar Korea. In Korea schreef hij zijn ‘ondiplomatieke herinneringen’ At the Court of Korea (Century, 217 p. f 29,25). Sands komt aan als de Bokseropstand in volle gang is, en je ziet hem vaak improviseren om rampen op kleinere of grotere schaal te voorkomen. Zo stoomt hij met een in allerijl opgetrommeld, ongeregeld legertje op een morsige kustvaarder twee Franse oorlogsschepen achterna om te voorkomen dat ze een eiland gaan bombarderen. Dat lukt hem inderdaad. Op het eiland treft hij ondertussen een zeer merkwaardige bevolking aan, vrouwen maken de dienst uit. Mannen zijn er nauwelijks, die worden eens per jaar van het vasteland gehaald en blijven ook dan maar kort. Op een van de Franse oorlogsschepen ontmoet Sands ook nog de Franse commandant Vignaud, beter bekend als Pierre Loti. Zijn beschrijving van de schrijver van Pêcheur d'Islands mag er zijn: ‘Een klein mannetje, met hoge hakken om groter te lijken, in het korset gehesen als een beaufe uit vroeger dagen, met rouge op wangen en lippen als een moderne bakvis.’
ATTE JONGSTRA