Renegaten
De strijd tussen Van Vloten en andere Multatuli-tegenstanders aan de ene kant en de multatulianen anderzijds, in 1874 met de brochure Onkruid onder de tarwe ontketend, bereikt in Volledige Werken XVIII een hoogtepunt. Publicisten van naam als Vosmaer en Loffelt bemoeien zich ermee, maar ook twee bekeerde multatulianen blazen een partijtje mee. J.W.T. Cohen Stuart bijvoorbeeld, die zich met een ‘Multatuli, ik bemin U!’ in 1874 aan de voeten van zijn meester had geworpen, maar na een conflict tussen zijn vader en Multatuli vierkant achter de eerste is gaan staan en de rest van zijn leven Multatuli heeft bestreden. Een tweede renegaat is in eerste instantie al even vurig geweest in zijn verering. Multatuli herinnert zich hem als een kleffe adept: ‘Voor zeer veel jaren drong hy zich met veel misbaar van interessant ongeluk aan my op. (...) Later schreef hy me, en ik antwoordde twee malen. En zie... daar gaat-i me op-eens schryven - hoe zal ik zeggen? Niet alsof we samen achter de ploeg hadden geloopen maar op 'n zoeterige, fleemdende likkende manier alsof we samen in bed hadden gelegen ziedaar!’ Na teleurstellende reacties keert deze A. Buys zich van Multatuli af, komt in de schoot van de moederkerk terecht en schrijft in 1876 een felle, katholieke kritiek op de Ideën.
Al dit rumoer rond zijn literaire en persoonlijke leven is genoeg om Multatuli's stemming te bederven, ‘...en 't is de vraag of dit beteren kan. Als ik 't niet moest doen (schrijven - A.J.), omdat ik anders geen eten heb (...), nu, kan kreeg Publiek geen letter meer van me.’
Deel XVIII is het eerste dat niet meer door Garmt Stuiveling werd bezorgd. In de redactie van de brieven is dat te merken. Nieuw zijn bijvoorbeeld de annotaties, een belangrijke vooruitgang. Namen en zaken die ons niets meer zeggen worden uitgelegd en buitenlandse uitdrukkingen worden vertaald.
We mogen beide tekstbezorgers dankbaar zijn voor deze onmisbare materiaalverzameling. En Van den Bergh heeft gelijk in zijn voorwoord: dit deel brieven en documenten bevat ‘telkens weer briljante’ of op zijn minst prachtige passages. Zeker in brieven aan zijn uitgevers Funke en Waltman, of aan correspondenten als toneel/letterkundige J.N. van Hall en de bibliothecaris P.A. Tiele, neemt Multatuli er de tijd voor. Zo lezen we een uitgebreide passage waarin hij het vraagstuk van de slaapkamerventilatie in verband met hoesten uitputtend behandelt. Hij pleit voor het open raam tijdens de nachtrust: ‘Myn ondervinding is dat (schrik niet!) dat tocht, zegge luchtverversching, vooral 'snachts in 'n kamer waar niets beweegt, nuttig werkt! Ik slaap met open venster, en m'n bed zonder gordynen, staat er maar twee voet van af! Dikwyls sneeuwt het op m'n gezicht! En ik ben zoo gewoon aan die kou, dat ik aan 't hoesten raak als ik 't venster den rug toekeer!’ Aardig zijn ook de stukken over de levende have in de Wiesbadense woning van Multatuli en Mimi: de kanarie J.C.J. van Speyk, veertien visjes en twee schildpadjes, ‘een zoo groot als 'n platgeslagen appel, de ander als 'n blz druks’. En vermakelijk zijn Multatuli's observaties van de discussie rond het in 1872 verschenen Oera Linda Bôk, een literaire mystificatie waarvoor waarschijnlijk de Friese dichter en filoloog J.H. Halbertsma verantwoordelijk is. Het betreft een dertiendeeeuwse tekst in pseudo-Oudfries met daarin stamsagen van de Friezen, van de ondergang van Atlantis tot het moment waarop het zou zijn geschreven. Halbertsma heeft degelijk werk geleverd: de verzamelde Nederlandse filologie heeft jarenlang over de authenciteit ervan gediscussieerd, met volledige inzet van wetenschap en reputatie. Multatuli, zelf immers mystificator met de Mainzer Beobachter, volgt het geamuseerd. Hj schrijft in
zijn brieven uitgebreid over de taalkundige grappen (‘Neef Theunis’ zou taalkundig afstammen van ‘Neptunus’) en over het talent van de schrijver van het Oera Linda Bôk: ‘Daar is 'n kleur in die ik nooit ergens vond. Ik beweer niet dat het 'n tint is die thuis behoort in de zoo- of zooveelste eeuw, o neen! Maar ik weet niet wie in onze eeuw zoo schryven kan? 't Lykt op niets. Ziedaar 'n verdienste van den 1n rang. Hoe kon 't talent dat tot die mystificatie in staat was, zich zoo schuil houden?’
Multatuli, ets van J. van Heiningen