Slopen, sloopte, gesloopt
In juni van het afgelopen jaar werd op deze pagina aandacht besteed aan een boekje over de architectuur van diergaarde Blijdorp te Rotterdam, een ontwerp van Sybold van Ravesteyn (1889-1983). De bespreking legde uit wie Van Ravesteyn was en hoe hij na een opleiding als civiel-ingenieur een aantal utiliteitswerken (seinhuizen, goederenloodsen) bouwde voor de Spoorwegen. Juist omdat ‘zakelijk’ bouwen, zo werd er in die bespreking gespeculeerd, voor hem, de ingenieur, een vanzelfsprekendheid was liet hij zich minder imponeren door de catechismus van het modernisme dan zijn collega's van ‘De 8 en Opbouw’. In de jaren dertig ontwikkelde hij een volstrekt eigen stijl, een soort van neo-barok, met als belangrijkste voortbrengselen behalve de genoemde dierentuin (1937-1941), het kantoor voor de verzekeringsmaatschappij De Holland van 1859 en de verbouwing van schouwburg Kunstmin, beide te Dordrecht en gerealiseerd in de jaren 1939-40.
In het artikel vielen harde woorden aan het adres van hen die in de jaren zeventig de uitzichttoren van Blijdorp hebben afgebroken en daarmee de sleutel tot de hele tuin verdonkeremaanden: pas van bovenaf zag men hoe streng symmetrisch het schijnbaar grillige complex geconcipieerd was. Uit ruimtegebrek werd toen verzwegen dat ook De Holland op de nominatie stond om gesloopt te worden. Inmiddels heeft de Kruidenier die ter plaatse een supermarkt wil vestigen toegezegd het exterieur goeddeels in stand te houdend; er worden ‘alleen maar’ twee glazen dozen tegen de zijgevel gebouwd. Schuldbewust heeft de Kruidenier - de moordenaar deelt in de kosten van de begrafenis - meebetaald aan het boek dat Kees Rouw schreef over Van Ravesteyns hoofdwerken in Dordrecht: Sybold van Ravesteyn, architect van Kunstmin en De Holland (Uitgeverij De Hef, 94 p., f 29,90). Het is een uitstekende, beknopte studie die mede door de illustraties en in de marges afgedrukte commentaren en citaten overtuigend duidelijk maakt hoe bijzonder de plaats is van deze twee bouwwerken in de Nederlandse architectuurgeschiedenis. Voor De Holland is het boek zoveel als een overlijdensadvertentie; Kunstmin is in 1975 enkel geopereerd. Gelukkig bleven de schouwburgzaal en de wandelgangen met de monumentale trappen ongewijzigd. Wie het gebouw ooit betreden heeft en zijn ‘oog heeft laten weiden’ (Van Ravesteyn) over de tientallen verrassende details, beseft dat het interieur met al zijn toespelingen, ironie en theatraliteit vooruitwijst naar een discussie die pas vier decennia later ontbranden zou: die rond het postmodernisme.
Met de constatering dat het boek van Rouw een mooi eerbetoon is (al had men elkaar liever bij een vrolijker gelegenheid... etc.) zou dit stukje kunnen eindigen, ware het niet dat de krantelezer enkele weken geleden werd opgeschrikt door het bericht dat men ook overweegt Van Ravesteyns Centraal Station Rotterdam (1957) af te breken, een even sober als elegant, doorhet Italiaans neoclassisisme geïnspireerd Alterswerk. Uitgerekend een dochtermaatschappij van de Spoorwegen, die zich al zo vaak aan van Ravesteyn vergrepen hebben (men zie de lijst van afgebroken werken in de Van Ravesteyn-catalogus uit 1977), heeft een kantorenkolos op de hoek Weena-Stationsplein geprojecteerd. Het bouwwerk, twee spiegelende - waar hebben we dat meer gezien? - glazen torens met tussenbebouwing, zou zó hoog worden, dat het station erbij in het niet valt. Men hoeft geen antikapitalistische berserker te zijn om bij het horen daarvan vertwijfeld naar het hoofd te grijpen: een eertijds luid geprezen station, dat net dertig jaar oud is, dat technisch nog voldoet, een symbool van Rotterdams wederopbouw, moet wijken omdat het te laag zou zijin. Alsof de nieuwbouw niet te hoog zou kunnen wezen! Een en ander is des te treuriger, omdat er een veel interessanter ontwerp voor dezelfde plek was gemaakt door Jo Coenen. Waarom men niettemin gekozen heeft voor het spierballenplan van ir. Bonnema, een architect die nimmer ‘de bevlogenheidsprijs zal krijgen, is onduidelijk. Kennelijk wenst de stad Rotterdam aan het Weena een spiegelend micro-Manhattan en verloochent daarvoor, na de afbraak van de stations Blaak en Delftse Poort en de ontmanteling van station Hofplein, opnieuw de architect die zoveel aan haar gezicht heeft bijgedragen. Van Ravesteyn wordt steeds sneller door zijn slopers ingehaald: tegen de tijd dat die ene grote monografie over zijn leven en werk verschijnt waarop hij recht heeft, zal dat werk enkel nog op papier bestaan.
HWB