Afgeprijsd
R.H.J. Kok schreef een Archeologisch reisboek voor Nederland. (De Slegte, 366 p., f 18,90). Het is geen volledig overzicht van de archeologische bezienswaardigheden van ons land, maar beschrijft tamelijk gedetailleerd een aantal zeer interessante resten uit het vroege verleden. Met hier en daar een ironische ondertoon. Zo citeert Kok glimlachend een lyrische uitspraak over het Friese terpenland: ‘Terpenland lijkt meer op een fraai groen biljartlaken, waarin een speelse koperslager van onderen honderden blutsen heeft geslagen.’ Een prachtig geïllustreerde gids langs hunebedden, ruïnes, bodemresten, grafkelders, vluchtheuvels met als hoogtepunt een bezoek aan een prehistorisch akkercomplex nabij Vaassen, Gelderland. Tote Technik. Ein Wegweiser zu den Antiken Statten von Morgen is een boek vol foto's van verlaten emplacementen, fabrieksgebouwen, vervallen bunkers, autokerkhoven, et cetera. Fotograaf Manfred Hamm wist aan deze sporen van modern leven mythische lading te geven. Fascinerende beelden. Bijvoorbeeld een veld vol B-52 bommenwerpers, of de verlaten ‘West Pier’ in Brighton. (Van Gennep, 129 p., f 29,90) Drie delen in de reeks Het land der Letteren werden afgeprijsd: Leiden, Den Haag en Amsterdam. (De Slegte, 150 p., f 9,95). Schrijvers en dichters aan het woord over een van deze drie steden. Veel negentiendeeeuws studentenleven in Leiden: Theun de Vries beschrijft een tocht door Den Haag, zeulend met een door P.C. Boutens geschonken schrijfmachine. Van Lucebert is een passage over de afgenomen beschaving van de Amsterdamse Jordaanbewoners opgenomen: ‘Wijs ma vandaag de dag nog een Jordaner aan die fatsoenlijk, zoals het behoort, even van zijn stoel opwipt als hij een scheet moet laten.’ Veel plaatselijk leed, veel lokale vreugde: soms is men domweg gelukkig.
Bordewijks Fantastische vertellingen verschenen in drie bundels in 1919, 1923 en 1924. In 1986 verschenen ze opnieuw, maar nu in één band. (Scheltema Holkema, 359 p. f 9,90). Dertien schitterende verhalen over de krankzinnigheid, het demonische in mens en natuur en de macht van het onbewuste. Pierre Dubois voorzag ze van een nawoord. Angstaanjagend proza, ook voor de personages zelf: ‘Soms, hoe vreemd het schijnen moge, leefde ik dagen van de duisternis alleen. Wanneer de angst mij hevig aanpakte kon hij zware brokken nachtzwart in mijn mond duwen, brokken die mijn keelgat verstopten en het slikken onmogelijk maakten.’
Hermans' dynamiek is de titel van een (aangevuld en uitgebreid) proefschrift van Michel Dupuis over de romans van W.F. Hermans. Niet soepel geschreven, wel zeer uitvoerig en onmisbaar voor Hermans-exegeten. Ook de latere novellen van Hermans zijn in Dupuis' beschouwingen betrokken. (Van Gennep, 346 p. f 16,50)
Een zeer respectabel historicus is dr. H.J. Scheffer. Zijn sublieme biografie over de excentrieke jonkheer Henry Tindal is nog steeds afgeprijsd bij De Slegte verkrijgbaar. Speciaal op het gebied van de Nederlandse periodieke pers is Scheffer een autoriteit. Zo schreef hij een uitputtende studie getiteld Het Volksdagblad. Arbeidersbeweging en dagbladpers. (Scheltema Holkema, 220 p. f 4,90) Onderwerp is de eerste arbeiderskrant van Nederland, verschenen van 1895 tot 1908. Net als in zijn Tindal-boek beschrijft Scheffer ontzagwekkend gedetailleerd en toch overzichtelijk, waarbij ook hier een zeer levendig beeld van de socialistische beweging en haar politiek-maatschappelijke context ontstaat. Ook in Scheffers Het Volksdagblad duiken excentrieke figuren op, wier optreden door de schrijver met liefdevolle accuratesse wordt geanalyseerd. Bijvoorbeeld een van de grootste aandeelhouders van de krant, de door charlatans en oplichters getergde effectencommissionair F.A. van Hall. Tot in literatuurlijst, noten en register is Het Volksdagblad een voorbeeldig historisch werk.
Hetzelfde geldt voor Scheffers boekje over De Controleur, een van 1890 tot 1941 verschenen weekblad dat in aanvang socialistisch was, later met handhaving van socialistische medewerkers zich zeer kritisch in het rode kamp opstelde, en na de Eerste Wereldoorlog een allengs rechtser tot zelfs fascistische koers ging varen. Ook in De Controleur. Een kritisch blad kritisch bekeken duikt F.A. van Hall op: hij heeft het tijdschrift opgericht. Zeer interessant ook is de eerste hoofdredacteur Ernest van der Ven, vrijdenker en utopisch socialist. Ook hij wordt door Scheffers op bewonderswaardige wijze geportretteerd (Scheltema Holkema, 143 p. f 3,90).
Een heerlijk boekje is Ed Schilders' De voorhuid van Jezus (Van Gennep, 93 p. f 4,50). Het is niet de enige heilige voorhuid die bewaard is gebleven, schrijft Schilders, ook die van Abraham zou nog bestaan: ‘Maar alleen over die van Jezus hebben kerkvaders zich het gelovige hoofd gebroken, om uiteindelijk tot de slotsom te komen dat de voorhuid zich weer op de plaats van herkomst genesteld moet hebben bij de verrijzenis van de eigenaar.’ Met zeer veel gevoel voor het passende detail behandelt Ed Schilders een aantal wonderen uit de roomse mythologie. Zeker niet minder curieus is de bevruchting van Maria, waarvan in De voorhuid van Jezus een aantal lezingen worden behandeld: per duif, per Adem Gods of per blaaspijp. Schilders nam een reproduktie op van een reliëf uit de Mariakapel te Wurzburg uit de 15de eeuw. Daar suist Jezus als Embryo via de blaaspijp het linkeroor van de Moedermaagd binnen.
In andere afbeeldingen wodt Maria voorgesteld met een eenhoorn. De betekenis van zo'n combinatie wordt onthuld door Klaas Dijkstra in een handzaam boekje getiteld Christelijke symbooltaal. (De Slegte, 96 p. f 6,95). De eenhoorn is volgens de legende slechts door een maagd als Maria te vangen, zegt Dijkstra: ‘Het dier komt op haar af en legt als een schoothondje zijn kop te rusten in haar schoot.’ Geen wonder dat de eenhoorn in de christelijke symboliek ook wel symbool is voor Maria, en indirect voor Christus. Aardig zijn de illustraties die Klaas Dijkstra opnam. Nu eens geen beroemde kunstwerken uit de Notre Dame of de Keulse Dom, maar houtsnijwerk aan een koorhek in de kerk te Sexbierum of een plafondschildering te Appingedam.
‘ROMANCE/ Ze kwamen getwee in het morgenuur/ om ieder Phyllis te neuken/ maar vochten om voorrang met broederlijk vuur/ als twee chefkoks in één keuken.’ Zo begint een van de driehonderd epigrammen van Martialis, die in een vertaling werden uitgegeven die bijna even virtuoos en vrijmoedig is als de epigrammen zelf (De Slegte, 224 p. f 9,95). Vertaler E.B. Bruyn begint zelfs een van de epigrammen van 1900 jaar oud met Kloos' versregel: ‘Ik ween om bloemen in de knop gebroken.’ Hij heeft er goede redenen voor, en legt die in zijn verantwoording uit. Sex en Eros bij Martialis is een bundel vol prettige en humoristische verzen, die eeuwenlang omzichtig op de achtergrond zijn gehouden. ‘Pronkstukken’, noemde de uitgever ze in de flaptekst. Hij had gelijk.
ATTE JONGSTRA