Boons memoires
vervolg van pagina 3
met het afwisselend oprukken en neergeslagen worden van het Duitse leger ‘als een tijdelijke koningin van Niemandsland’ bemind werd door elkaar evenzeer afwisselende Duitse en Amerikaanse soldaten: ‘Maar de Duitsers gingen weg, de Amerikanen gingen weg, en zij bleef heel alleen achter... En door iedereen werd ze veracht en over haar werd alleen nog gesproken als over “die soldatenhoer”.’ ‘Twee verkeerde verhalen’, heet dat stukje, waarvan de beknoptheid der beide tragische geschiedenissen feilloos het gemoed weet te raken en het gezichtspunt van menselijk mededogen nog wel een leerrijk voorbeeld zou zijn voor Adriaan Venema. ‘Ze vielen niet in goede aarde,’ schrijft Boon: ‘In die dagen moest iedereen die een zwarte was geweest, spijt erover of geen spijt, de kop worden afgeslagen.’ Muyres en Vanheste tekenen erbij aan dat ze het verhaal over de soldatenhoer niet terug vonden, wel een reportage over een oorlogsvrijwilliger die ‘Hij was een zwarte’ heette, maar waarin de omstandigheden anders zijn. Het is mogelijk dat Boon er in zijn herinnering wat de precieze feiten betreft er enigszins naast zit, maar de vraag is of dat afdoet aan een daarboven staand gelijk. Dat ‘binnen de KPB veel genuanceerder over het repressievraagstuk (werd) gedacht dan Boon hier voorstelt’, zoals Muyres en Vanheste aantekenen, doet aan dat hógere gelijk niet zo vreselijk veel af. In hun aantekeningen lijken ze te willen suggereren dat Boon zich óók vergiste in de eigen vergevingsgezindheid tegenover collaborateurs; met enige nadruk wordt tot tweemaal toe in de noten vermeld dal ‘Boon herhaaldelijk fel uithaalde naar de Vlaamse, vooral katholieke, kopstukken die gecollaboreerd hadden.’ De beide bezorgers haasten zich naar mijn smaak ook iets te snel om partij te trekken voor de gestaalde kaders die de dienst uitmaakten bij De
roode vaan. Boon schrijft over zijn vertrek: ‘Ik ben er een beetje triestig weggegaan, want het doet pijn aan het hart als ze u ondanks alles uitschelden voor een profiteur. Ik ontving voor al mijn werk, voor al mijn reportages waarop de lezers verzot raakten, amper vierduizend frank, en hiervan moest bijna de helft aan de partij terugbezorgd.’ Noot van de bezorgers, die hun kennis via-via ontlenen aan ‘collegae’ van Boon bij De roode vaan: ‘Van een afdracht aan de partij (was) geen sprake’, daarmee de getuigenis van Boons vrouw Jeanneke in twijfel trekkend, volgens wie Boon bij De roode vaan vijfduizend frank verdiende, waarvan hij er vijfhonderd moest afstaan aan de partij. Die échte Boon, wou ik nog vragen, zoals die ‘om de hoek kwam kijken’ in De Kapellekensbaan of Mijn kleine oorlog, die keek bij het spreken der waarheid altijd zeer nauw op een paar franken?
■