Het licht van de eeuwigheid
F.L. Bastet wandelt verder door de Oudheid
De horizon voorbij Wandelingen door de antieke wereld door F.L. Bastet Uitgever: Querido, 252 p., f 37,50
Wim Hottentot
Als biograaf van Couperus heet hij Frédéric Bastet, maar als dichter, kunsthistoricusarcheoloog en gemankeerd romanschrijver gebruikt hij consequent het minder zwierige F.L. Bastet!
De horizon voorbij is al weer het vijfde deel van de Wandelingen door de antieke wereld, Bastets aantrekkelijke populair-wetenschappelijke essays over nieuwe en oude archeologische vondsten, over vroeg toerisme naar het mediterrane gebied en over zeer uiteenlopende verwerkingen van de antieke cultuur bij literatoren en (beeldende) kunstenaars, ja soms bij vervalsers. Vervalsingen zijn immers ook verwerkingen!
De namen van de vier vorige boeken verwezen steeds naar gedichten, van respectievelijk Engelman, Marsman, Vondel en Hooft. De nieuwe titel ook weer, naar die van... F.L. Bastet. Een teken?
Naar mijn mening wel.
Bastet, die erom bekend staat dat hij publiekelijk nooit iets over zichzelf wenst te zeggen, laat zich dit keer zowaar nogal kennen. De titel De horizon voorbij is ontleend aan een eigen gedicht over de Romeinse keizer-filosoof Marcus Aurelius (161-180). Bastet beschrijft in zijn eerste hoofdstuk het historisch wel en wee van het kolossale bronzen ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius, dat tot voor kort te bewonderen viel tegenover het raadhuis van Rome, op het Capitool. Nadat Bastet Ta eis heauton, de Griekse ‘Overpeinzingen bij zichzelf’ van de keizer heeft gekarakteriseerd als ‘openbaringen van wijze berusting, bevochten op eigen bittere levenservaring’ deelt hij mee: ‘Zijn zelfbespiegelingen hebben schrijver dezes al meer dan vijfendertig jaar begeleid en waren dikwijls zijn richtlijn en wet.’
Marcus Aurelius, de stoïsche filosoof op de troon, wiens Overpeinzingen - bedoeld om zichzelf moed en moraal in te praten in een wereld die hem volstrekt futiel lijkt te zijn geworden - door een andere classicus-literator die zich verwant voelde met de Stoa, J.H. Leopold, gedeeltelijk werden vertaald. Marcus Aurelius, die in zijn werk een voor de latere oudheid vrij uniek arbeidsethos en sociaal besef verwoordt, maar die tevens verdrietig beseft dat hij daarmee bijna een eenling in zijn tijd is geworden, in een maatschappij waarvan vrijwel alle waarden en idealen hem vreemd zijn, al is hij er keizer! Vervreemding is niet iets van alleen de moderne tijd.
Ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius, ongeveer 176 voor Chr.
We leven in een krankzinnige tijd, inderdaad volstrekt vervreemdend voor wie uitgaat van de idealen zoals die sinds de Renaissance door alle humanisten, inclusief Adorno en Horkheimer in hun Dialektik der Aufklärung uit 1947, zijn verwoord. Zoals die twee denkers al voorspelden, telt voor onze huidige beleidsmakers alleen nog het meetbare, het direct bruikbare en nuttige. En binnenkort weet vrijwel niemand meer iets van historie, literatuur en hun maatschappelijke inbedding, zodat krankjoreme situaties zoals we die beschaamd konden aanschouwen bij de incidenten rondom Fassbinder, Huysmans en Heidegger tot de orde van de dag gaan behoren. Als het al tot discussie komt.
Toch rest ons - laat ik het grote woord uit de jaren zestig inderdaad maar bezigen: ‘kritische intellectuelen’ - niet veel anders dan, in weerwil van de tegenwerking van publieke opinie, politici, ambtelijk verantwoordelijken en bedrijfsleven, onze gang te gaan zoals Bastet dat met een bewonderenswaardige onthechting doet.
De horizon voorbij, het zal onze tijd wel uitduren, ooit komt men tot bezinning, sub specie aeternitatis is er eigenlijk niks aan de hand. In de vorige Wandelingen, te weten De rest schuilt onder 't kruid, kondigde Bastet al aan dat er meer zou volgen over de geschiedenis van enkele stukken uit het Rijkstnuseum voor Oudheden in Leiden. Bastet was daar het afgelopen decennium conservator van de klassieke afdeling. Nu beschrijft hij inderdaad een drietal ‘case-histories’: eerst over de zogenaamde Haagse Camee, een reliëf op een halfedelsteen van ongeveer 25 bij 17,5 cm, dat ooit in het bezit was van de schilder Rubens. In de loop van de zeventiende eeuw maakt het juweel uiterst curieuze omzwervingen in het Verre Oosten, waar de Verenigde Oostindische Compagnie
vervolg op pagina 8