Armzalige vlakten
Uiteindelijk keerde hij terug, ontmoedigd maar met belangrijke informatie: eenieder die in noordelijke richting trok, kon weten welke armzalige vlakten hem te wachten stonden; de Aborigines bleken minder gevaarlijk dan wel aangenomen werd; flora en fauna, voor zover aanwezig, vereisten diepgaand onderzoek; en wie weet lag er boven de vijfentwintigste breedtegraad (ongeveer Midden-Australië) toch nog water? Bovendien, een aantal jaren na deze tocht werd in de omgeving van Melbourne goud gevonden. Binnen tien jaar nam de bevolking van Victoria (zo heet deze streek) toe van zo'n zestig- naar vijfhonderdduizend inwoners. Melbourne groeide razendsnel uit tot een moderne stad, met een overschot aan bordelen, een polka- en walsrage, met een Koninklijk Theater, een parlement, een bibliotheek, gaslicht en een universiteit. Maar goud werd al snel een steeds grotere zeldzaamheid, de armoede nam toe en honderdduizenden mensen met - zoals Alan Moorehead het zegt - ‘a sense of claustrophobia in the midst of an infinity of space’ staarden naar zee en woestijn. Zo groeide met de dag de noodzaak om het continent écht te verkennen en nu diepgaand.
Over de eerste expeditie die Australië van zuid naar noord doorkruist, publiceerde Alan Moorehead, hier vooral bekend door zijn boek over Darwin en the Beagle, vijfentwintig jaar geleden Cooper's Creek. Onlangs werd het in een nieuwe serie reisboeken van de Attentie Monthly Press heruitgegeven. Een prachtig en dramatisch verhaal, vergelijkbaar met andere uit deze wonderjaren van negentiende-eeuwse exploratie: met dat van Livingston en Stanley in Afrika, Speke en Grant aan de Nijl en Burton op wereldreis. Maar een verhaal dat - waarom? - veel minder bekend is.
Aborigines achtervolgen een indringer. Schilder onbekend, ca. 1790
Na enkele jaren van voorbereiding zette zich in augustus 1860 in Melbourne een grote groep mensen en dieren in beweging. De leiding berustte bij een Ier die aan alle clichés beantwoordde: hij was rauw en vrijgezel, droeg een baard, kleedde zich als Clint Eastwood in een spaghetti-western en luisterde naar de naam Robert O'Hara Burke. Baarde hij al veel opzien, meer nog deden dat de vijfentwintig kamelen die speciaal voor de expeditie uit India gehaald waren. Die beesten zouden ten slotte als enige de ontberingen van de woestijn kunnen verdragen - wat overigens maar zeer ten dele juist bleek. Dan alle instrumenten, boeken, wapens en voorraden, bijeengepropt in huifkarren, de mohammedaanse jongens die als kamelendrijvers meegingen en de duizenden en nog eens duizenden die zich rond het gezelschap verdrongen. Net een plaatje uit een boek van Jules Verne. En van diens verhalen had deze expeditie wel meer want op bijna hetzelfde moment dat Burke zich in Melbourne in beweging zette, vertrok met vergelijkbaar doel een vriend van Sturt uit Adelaide. ‘A race A race so great a one/’, schreef de Punch van Melbourne, ‘The world ne'er saw before;/ A race A race across this land? From south to northem shore.’