Amerikaanser dan Amerika
Het leven van J. Edgar Hoover, communistenvreter en misdaadbestrijder
Secrecy and power The Life of J. Edgar Hoover door Richard Gid Powers Uitgever: Hutchinson, 624 p., f 65,70
Bert Zeeman
‘I'd rather have him inside pissing out than outside pissing in.’ Dat gaf president Johnson vlak voor zijn dood als reden voor het aanhouden van John Edgar Hoover als directeur van het Federal Bureau of Investigation (FBI) in 1963. Hoover zou in die functie vanaf 1924 zeven presidenten verslijten. Hij overleed op 2 mei 1972 en met hem overleed het instituut en de waarden die het vertegenwoordigde. Althans dat is de stelling van biograaf Richard Gid Powers die in ruim zeshonderd pagina's een zeer geslaagde poging doet tot levensbeschrijving (van Hoover) en politieke geschiedschrijving (van de Verenigde Staten in de twintigste eeuw).
Powers beperkt er zich namelijk niet toe leven en activiteiten van Hoover op een chronologische wijze uit de doeken te doen, zoals Martin Gilbert dat bijvoorbeeld met Churchill in zijn monumentale levenswerk doet, maar hij tracht ook de figuur Hoover te plaatsen in de Amerikaanse samenleving. Hij oordeelt en veroordeelt als hij dat noodzakelijk acht, zonder aanzien des persoons, zodat men na lezing van Secrecy and Power. The Life of J. Edgar Hoover niet alleen weet wat Hoover in zijn bijna vijftigjarige loopbaan als directeur van de FBI heeft gedaan, maar ook waarom hij deed wat hij deed.
Om dat ‘waarom’ goed uit de verf te laten komen blijft Powers betrekkelijk uitvoerig stilstaan bij Hoovers jeugd in het Washington van rond de eeuwwisseling. Daar vormde de jonge John Edgar zijn geloofsartikelen die tot aan zijn dood zijn handelen zouden bepalen. Het kortst kunnen die geloofsartikelen beschreven worden als die van White Anglo-Saxon Protestants. Het Washington waarin Hoover rond 1900 opgroeide werd gekenmerkt door een sterke segregatie tussen blank en zwart, een sterk christelijke inslag en een kleinburgerlijke afkeer van immigranten die in steeds grotere aantallen het land van de onbegrensde mogelijkheden bevolkten. Hoover maakte zich deze waarden eigen en het beschermen van ‘the values of Seward Square’ (waar zijn geboortehuis stond) tegen welke vreemde invloed dan ook zou hij als zijn levenstaak gaan zien. Zelf gebruikte hij daarvoor een citaat van Goethe (sic): ‘The important thing in life is to have a great aim, and to possess the aptitude and perseverance to follow it.’
In 1917, op tweeëntwintigjarige leeftijd, deed Hoover zijn intrede bij het ministerie van Justitie. De Verenigde Staten hadden net de oorlog verklaard aan Duitsland en in Rusland stonden de bolsjewiki onder leiding van Lenin op het punt de macht te grijpen. Washington was in de greep van een spy scare die na de Oktoberrevolutie als snel omsloeg in een red scare. Hoover, werkzaam op het Alien Enemy Bureau van Justitie was op een ideaal moment gearriveerd om de waarden van zijn Amerika te verdedigen tegen alle bedreigingen van buitenaf. Binnen drie jaar had hij al een aardige carrière opgebouwd door alles te vervolgen wat riekte naar linkse sympathieën, met als voorlopig hoogtepunt de uitzetting van Emma Goldman op 21 december 1919.
Eén jaar later leek zijn carrière echter al weer ten einde. In hun ontembare energie heel links Amerika van het westelijk halfrond te verbannen, liepen Hoover en zijn directe superieur, Attorney General Palmer, te hard van stapel. Binnen de Amerikaanse regering, en dan met name van de minister van Arbeid Wilson, riepen zij op een gegeven moment zodanige tegenwerking op, dat Palmers carrière op de klippen liep en die van Hoover bijna. Palmers en Hoovers bewijsvoering voor de uitzetting van een groot aantal vakbondsleiders en -leden was op in het oog lopend drijfzand gebouwd, zodat Palmer in de zomer van 1920 na de desastreuze hearings in het Congres geheel van het politieke toneel verdween en Hoover een les leerde die hij de rest van zijn leven nooit meer zou vergeten: als je als ambtenaar je nek uitsteekt, zorg dan in ieder geval voor politieke dekking op hoog niveau.
J. Edgar Hoover
DAVID LEVINE