Afgeprijsd
Anton Reinhard Falck (1777-1843) bekleedde sleutelposities onder koning Willem I: secretaris van staat, minister en diplomaat. Van Republiek tot Koninkrijk is de titel van D. van der Horsts proefschrift over de ‘vormende jaren’ (1777-1813) van deze door velen verguisde staatsman. Falck besluit in 1806 dat hij als Nederlander koning Lodewijk Napoleon kan dienen, maar neemt na de inlijving bij Frankrijk ontslag: hij weigert als vrijzinnig liberaal diens systeem te erkennen. Van der Horst bezorgde zijn onderwerp met dit proefschrift een langverbeid eerherstel en doorspekt zijn verhaal met prachtige anekdotes. Als bijvoorbeeld Falcks voerman op een Zweedse reis in 1812 een schaap doodrijdt en daar nogal woedend op wordt gereageerd, schrijft Van der Horst dat volgens Falck dat schaap ‘zooveel geruchts niet waard is in een tijdsgewricht dat het slagten van menschen bij duizenden wederom een’ aanvang stond te nemen.’ Daarin kreeg hij gelijk, en hoe. Ook elders blijkt Falcks goede politieke beoordelingsvermogen. Met uitputtende aantekeningen, literatuurlijst en register. (Van Gennep, 250 p. f 19,90)
In Byron and Greek Love beweert Louis Crompton dat homoseksuele aandriften tot Byrons eerste reis naar Griekenland hebben geleid. In Engeland viel het in het eind van de achttiende en begin van de negentiende eeuw voor de homoseksuele mens niet mee. Crompton laat dat zien aan de hand van de populaire pers van die dagen, dagboeken, bijbelcommentaren, uitgaven van de klassieke literatuur, wetsteksten en weergaven van parlementsdebatten. Voor deze baanbrekende biografische (en ook sociaal-historische) studie over de biseksuele Byron en diens milieu haalde Crompton heel wat overhoop. Zo vond hij in archieven onder andere een groot aantal onbekende manuscripten betreffende homoseksualiteit (Martyrium, 419 p. f 12,50). Ook de Franse dichter Paul Verlaine voelde zich seksueel zowel bij mannen als vrouwen thuis. Hij dichtte zeer vrijmoedig over zijn seksuele fantasieën:
A bit of shit, a bit of cheese
my nose or mouth or make me cease
front joyfully tonguing cock or ass
Nadat ze lange tijd onverkrijgbaar waren geweest (in de Volledige Werken zijn slechts enkele opgenomen) bracht Alan Stone Verlaines niet zelden scabreuze gedichten in Engelse vertaling bijeen in Men and Women. Erotic Works (Van Gennep, 191 p. f 5,90). Met prettige foto's van negentiende-eeuwse blote mannen en vrouwen, de laatste volgens Stones inleiding wat Verlaine betreft het liefst jong en jongensachtig.
Een man met een eveneens uitgebreide libertijnse interesse speelde een belangrijke rol bij Toergenjevs vele bezoeken aan Engeland: dichter en parlementslid Monckton Milnes. Hij zorgde voor vele (overigens strikt eerbare) introducties; Toergenjev logeerde bij hem, en ook de etentjes ten huize van de alom geliefde ‘Dicky’ Milnes brachten deze Russische literaire reus in contact met vele groten van de Engelse literatuur. Over de bezoeken van Toergenjev aan Engeland tussen 1847 en 1881 schreef Patrick Waddington een prachtig boek: Turgenev and England. Onmisbaar voor de Toergenjev-biografie en verplichte literatuur voor wie een beeld wil krijgen van het negentiende-eeuwse Engelse literaire milieu (Martyrium, 212 p., f 17,50). Ook Turgenev's Literary Reminiscenes and Autobiographical Fragments in de vertaling van David Magarshack met een essay van Edmund Wilson wend afgeprijsd (Martyrium, 272 p., f 7,90). Met interessante portretten van Toergenjevs Russische tijdgenoten: Belinsky. Gogol. Krylov en Lermontov. Poesjkin ontmoet Toergenjev slechts twee keer heel kort, de laatste keer vlak voor diens dood: ‘Ik herinner me zijn smalle, donkere gezicht, zijn Afrikaanse lippen, de glans van zijn grote witte tanden, zijn hangende bakkebaarden, zijn donkere, scheve ogen onder een hoog voorhoofd, bijna zonder wenkbrauwen, en zijn krullend haar... Een paar dagen later zag ik hem in zijn kist liggen.’
De jeugd en later het literaire werk van G.B. Shaw zijn sterk beïnvloed door Dickens. Na boeken over zijn andere helden Ibsen en Wagner wilde Shaw in 1889 een boek schrijven dat ‘From Dickens to Ibsen’ had moeten heten maar het werd nooit voltooid. Het begin van dat essay staat voor het eerst afgedrekt in Shaw on Dickens, bezorgd en van inleiding voorzien door D.H. Laurence (sic) en Martin Quinn (Van Gennep, 150 p. f 14,90). Shaw on Dickens- bevat verder achttien stukken en een aantal brieven. In een van Shaws brieven, aan advocaat en Shakespeare-publicist Alfred Creikshank, lezen we: ‘Shakespeare, als Dickens, als Cervantes, net als de meeste genieën van hun soort, maakten pas in de gang van hun schrijven kennis met hun personages. (...) Piek wiek en Don Quichot beginnen als niet meer dan verachtelijke figuren die bij elke gelegenheid belachelijk worden gemaakt. (...) Maar deze marionetten komen plotseling tot leven als de schrijver twee of drie keer aan de touwtjes heeft getrokken en worden zeer levende en werkelijke personages.’
Nabokov hield een aantal colleges over Cervantes' Don Quichot. Fredson Bowers bezorgde deze, met inleiding door Guy Davenport en met de schetsen die Nabokov gebruikte in Lectures on Don Quichote (Van Gennep, 219 p. f 19,50). In zijn colleges zet Nabokov zich af tegen de gebruikelijke lezing van Cervantes' roman als ‘warme satire’. In plaats daarvan beschouwt hij de roman als een catalogus van wreedheden, een opeenvolging van overwinningen en nederlagen, waarbij de held zijn onschuld en eer behoudt. Don Quichot moet als roman iets aan eer inboeten, maar de hoofdpersoon blijft ook bij Nabokov recht in het zadel.
Schetsen van Don Quichot en zijn dikke knecht Sancho Panza vinden we ook in Roger Passerons schitterende Daumier, een rijk geïllustreerd werk over de chroniqueur van het Frankrijk van zijn dagen Honoré Daumier. Passeren laat zien dat naast de meesterlijke karikaturen ook Daumiers schilderijen, beelden, aquarellen en tekeningen zeer serieuze aandacht verdienen. Aan de hand van het oeuvre, brieven en andere getuigenissen reconstrueerde hij Daumiers biografie, die hier en daar zeer aardige anekdotes bevat. Opmerkelijk is bijvoorbeeld een bezoek van de historicus Michelet: ‘Die dag was de kunstenaar een beeldje aan het modelleren (...). Een bezoeker viel binnen en vroeg geheel buiten adem: “Bent u Daumier?” En hij viel aan de voeten van de karikaturist. Grote gebaren, grote woorden: Daumier slaagde erin zijn bezoeker weer op de been te krijgen. De twee mannen begonnen een gesprek, vergeleken hun gemeenschappelijke haat en hoop. Daar waren Daumier en Michelet, verbonden in een nauwe vriendschap.’ (Van Gennep. 325 p., f 58,50)
ATTE JONGSTRA