Geen kusje kon eraf
Op tweede kerstdag 1946 stelde de zich toen nog ‘Simon’ noemende Gerard Kornelis van het Reve een werkplan op voor een nog te schrijven lang verhaal of novelle: de ‘Overwegingen en voornemens’ behelzen dat ‘twee bladen folio schrift leveren één Pagina druks op. Wil het werk dus de honderd pagina's halen, dan dien ik tweehonderd pagina's schrift te leveren. Daar ik me voorneem het werk in omtrent tien eenheden in te deelen, moet ieder gedeelte gemiddeld twintig bladzijden schrift omvatten. Het moet mogelijk zijn deze twintig bladzijden schrift in een week elk te leveren. Dit beteekent een gereedkomen van het werk, met het persklaar typen, in drie maanden. (...) Het werken dienen wij geduldig, zonder opwinding te verrichten.’
De voorgenomen drie maanden werden er bijna vijf: op zondag 18 mei werd het manuscript voltooid. De avonden, een wintervertelling verscheen in november bij De Bezige Bij. In Veertig jaar ‘De avonden’ van Gerard Reve (Hes, 51 p., f 19,50) doet G.F.H. Raat verslag van de receptiegeschiedenis van een boek dat volgens de uitgever reeds twee jaar na verschijnen als ‘geheel dood’ werd beschouwd. De leukste citaten uit de dagbladkritieken (‘Een somber en grauw boek, dat wij niet kunnen aanbevelen, omdat er, naast platte uitdrukkingen, geen enkel positief gegeven in verwerkt is’) werden al bij het zilveren jubileum van De avonden opgetekend door Klaus Beekman en Mia Meijer in Kort Revier. Raats keurige opstel (193 voetnoten) voegt aan dat hoofdstuk niet veel nieuws toe; ook bij Beekman en Meijer komt de richtingenstrijd tussen sociologisch en psychologisch georiënteerde critici (De avonden als de stem van een door de oorlog ontwrichte generatie of als een tijdloos cultboek over puberteitsproblemen), en het gesignaleerde ‘gebrek’ aan seksualiteit (‘Geen kusje kan er op overschieten,’ klaagde Greshoff) uitgebreid aan de orde. Raat onderscheidt een tweede periode in de kritische ontvangst van het boek, die inzette met Kees Fens' herbeschouwing van het boek in het maartnummer 1965 van Merlyn. Dat Gerard Knuvelder uit zijn Handboek het etiket ‘De landerigen’ voor Gerard Reve en W.F. Hermans schrapte, vindt Raat zó opzienbarend, dat hij zijn bevinding twee keer vermeldt. De dertig voetnoten die dat extra kostte, maken het jubileumboekje er niet luchtiger op. Zelfs de lichtzinnigheid van de jubilaris, die in 1948 voor de Philips Koerier poseerde als ‘de eerste jongere die na de oorlog zijn
stem in de literatuur doet horen en in zijn werk de naoorlogse jonge mensen ten voeten uit tekent’, beziet Raat met ernstig hoofdschudden: ‘Helaas kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat zijn (= Reves) getuigenis met enige korrels zout genomen moet worden.’
DS