Tijdschrift
Het lijkt maar niet op te houden met al die aandacht voor leven en werk van Louis Couperus. Een Couperusbiografie, de herziene uitgave van Couperus' volledig werk, een Couperustentoonstelling, en een Couperusgala. Nu voegt Bzzlletin 151, dat geheel aan Couperus is gewijd, zich nog in deze rij. Couperus' biograaf Frédéric Bastet opent het nummer met de mededeling dat je bij het werken aan zo'n levensbeschrijving ook met allerlei materiaal geconfronteerd wordt dat niet direct een plaatsje kan krijgen in het grotere geheel van de biografie. Zulk ‘restmateriaal’ is zeker niet oninteressant, betoogt hij. Voorlopig kunnen we dus nog veel verspreide biografische keuteltjes van Bastet her en der verwachten. In Bzzlletin bericht hij over een verzoek van Louis Couperus tot plaatsing van het verhaal ‘Een Gala-voorstelling’ van een niet met name genoemde schrijfster in het tijdschrift Nederland. Bastet gaat op zoek en vindt het verhaal inderdaad in de derde jaargang van het tijdschrift terug ondertekend door een zekere Betty. Dit moet het literaire debuut zijn van Elisabeth Baud - toen nog niet met Couperus gehuwd - concludeert hij. Het verhaal is een draak, maar in de stijl zijn bepaald herkenbare hoogtepunten aan te wijzen. Herkenbaar in die zin dat Couperus zijn nichtje best wel eens geholpen zou kunnen hebben. ‘Dat Elizabeth meer talent had voor vertaalwerk dan voor iets oorspronkelijks kunnen we haar gemakkelijk vergeven,’ schrijft de biograaf enigszins neerbuigend. Jaap T. Harskamp draagt twee grote stukken bij aan Bzzlletin. In het eerste is hij van mening dat Couperus de ‘trendsetter’ is geweest van een bescheiden strominkje in de Nederlandse poëzie met Leda en de zwaan als onderwerp. Hij geeft eerst een indruk van de verschuiving van het vrouwbeeld van halverwege de negentiende eeuw tot aan het
fin-de-siècle. Van onnozele, zuivere, lieve, bijna heilige moeder en madonna wordt de vrouw een verleidelijke engerd met slap, week en zinnelijk vlees, een toonbeeld van degeneratie. Vrouwen deden het met zichzelf of met dieren, dacht men, vandaar de rentrée van de pose met de zwaan in de kunst. In Couperus' gedicht Leda gaat het er nogal loom en lief aan toe, zo ook later bij Vestdijk en Christine d'Haen, constateert Harskamp. Maar Karel van de Woestijne en A. Roland Holst geven de liefdesscène het woeste en onstuimige dat volgens hem bij het optreden van zo'n zwaan hoort. Harskamps tweede bijdrage is een vergelijking tussen Couperus en Flaubert, die uiteindelijk geestverwanten blijken te zijn. Couperus beschouwde zijn werk als uitermate persoonlijk, als een bekentenis bijna en Flaubert beleed in strikte zin het l'art-principe, dat wil hier zeggen dat de auteur zijn eigen persoonlijkheid zo min mogelijk bij het schrijven moest betrekken. Desalniettemin bewonderden beiden in hoge mate de naturalist Emile Zola. Het begin van beider literaire loopbaan was teleurstellend en na het grote succes van Madame Bovary voor Flaubert en van Eline Vere voor Couperus verplaatsten beiden hun onderwerp naar de klassieke oudheid. ‘Bovary hangt mij de keel uit. Het werkt mij op de zenuwen dat het boek voortdurend genoemd wordt. Ik verzeker je dat ik, indien ik het geld niet nodig zou hebben, stappen zou ondernemen om herdrukken tegen te houden,’ schrijft Flaubert aan zijn uitgever. Couperus vreest net als Flaubert voor de auteur van maar één boek te worden aangezien vanwege het succes van zijn eerste roman. Eén bijdrage in Bzzlletin belicht een andere schrijver. August Hans den Boef geeft vijftig jaar na het verschijnen van Karakter van F. Bordewijk een aanvullende technische interpretatie van de roman.
EVA COSSEE