Thrillers
Onder het pseudoniem Barbara Vine gunt Ruth Rendell zich meer ruimte om haar personages uitgebreider op papier te krijgen. In A Fatal Inversion (Penguin, f 17,50), haar tweede produkt onder haar schuilnaam, leidt dat tot een knap geconstrueerde, maar toch ook wel uitgesponnen thriller van iets meer dan 300 pagina's. Voor Nederlandse lezers doet het verhaal sterk denken aan de Baarnse moordzaak in het begin van de jaren zestig. Rendell heeft een geschiedenis bedacht die in de gouden jaren zeventig speelt waarin enkele bijna-hippies enkele weken alles mogen doen en laten op een geërfd landgoed dat ze Ecalpemos noemen (lees dit achterstevoren). De hoofdpersoon is Adam Verne-Smith die nu een nette baan heeft, maar nog vaak door gedachten aan die zomer wordt geplaagd. Hij is getrouwd met een aardige vrouw, heeft een babydochter die niets mankeert en toch is hij niet gelukkig en staat hij 's nachts wel driemaal op om te controleren of zijn dochtertje echt gezond slaapt, waarmee hij zijn vrouw bijna gek weet te maken. Rendell weet het eind van het tamelijk naargeestige verhaal een opgewekt-cynische wending te geven.
Uitgeverij BZZTôH is sinds een tijdje ook met misdaadboeken begonnen en heeft nu een tweede serie van vier boeken uitgebracht. Men lijkt daarbij duidelijk te mikken op de lezer die een spannend boek en ook ietsje-pietsje meer wil, hoewel Harry Kemelman met zijn Rabbiboeken daar zeker niet onder valt. Het geldt wel voor Slapende honden van Dick Lochte en Duister daglicht van Jane Langton (BZZTôH. f 19,90, allebei). Het boek van Lochte is een komische achtervolgingsroman met veel zeden van het hedendaagse Californië erin beschreven. Het is een soort spits geschreven Van de Wetering-verhaal. Langton schreef een gezellige en intellectuele puzzeldetective waarin zeer veel wetenswaardigs over het Amerikaanse eilandje Nantucket is gestopt. In het Engels zijn de boeken verkrijgbaar als Sleeping Dog en Dark Nantucket Noon en ze werden in deze rubiek op 9/8/1986 en 28/2/1987 besproken.
Het interessante van Italian Assets van Ted Allbeury (NEL, f 11,60) leek de bibliografische informatie waaruit je leert dat de auteur in 1917 is geboren en in werkelijkheid Theo Edward le Bouthillier Allbeury heet. Als je dan enigszins platte avonturenromans schrijft zou ik ook veel voelen voor het pseudoniem Richard Butler waaronder het boek oorspronkelijk in 1975 verscheen. De mededeling voorin dat de auteur een gekuiste versie van dit boek aan zijn moeder had geschonken bevreemdde me omdat er de eerste tientallen bladzijden geen onvertogen woord viel. Dan gaat de held van het verhaal eerst met de dochter en dan met de moeder naar bed. Zou zijn moeder gewild hebben dat het omgekeerde was gebeurd? Het verhaal ontwikkelt zich na een zeer aarzelend begin tot een vakbekwame thriller over een gangsteroorlog in Italië met een Engelsman die tussen twee vuren dreigt te komen.
Op de meeste vormen van voortgezet onderwijs ben je tegenwoordig vrij om Frans te kiezen, of beter, om het te laten vallen. De gigantische produktie Franse misdaadboeken gaat op die manier in de oorspronkelijke uitgave voor ons verloren. Het rare is alleen dat de uitgevers geen moeite lijken te doen om de top eruit te pikken om te vertalen. Eenmaal per jaar doe ik daarom mijn best op een Frans boek en als het even kan, kies ik daarvoor het boekje dat met de Prix du Quai des Orfèvres is bekroond. Die prijs wordt toegekend aan een oorspronkelijke politieroman (de jury bestaat uit politiemannen) en naar mijn ervaring worden die in betrekkelijk eenvoudig Frans geschreven. De prijs voor 1988 ging naar Un agent très secret van François Lantrade (Fayard, f 10,30). Ik kan me voorstellen waarom de politie dit boek bekroonde, want het is één lange bewieroking van de politie. Ook de binnenlandse veiligheidsdienst mag in de eer delen. Bij beide organisaties werken flinke kerels en tegenwoordig ook vrouwen die uit landsbelang wel eens een glaasje calvados willen laten staan. Vooral inspectrice Danielle Baurain is in dit drama, dat begint met een moord op een joodse kleermaker en zijn Poolse knecht, zeer ijverig in de slag en weet onderwijl ook nog een collega van een hoop lelijk seksisme te bevrijden. Het Frans is niet alleen niet al te moeilijk, de auteur vertelt alles uitgebreid en op zijn gemak, zodat het geheel goed is te volgen. Een vertaling vind ik het niet echt waard.
Over Andrew Taylor lezen we voorin Our Fathers Lies (Penguin, f 11,60) dat hij op de universiteit heeft gezeten en onder andere als bibliothecaris heeft gewerkt, maar daar mee ophield om zich aan het schrijven te kunnen wijden. Zijn boeken tot nu toe, en dat geldt ook voor Our Fathers Lies, tonen in ieder geval aan dat Taylor leuk kan schrijven. De intrige, en dat leek eerder ook al, is nogal gezocht en in dat opzicht doet hij denken aan zijn landgenoot Anthony Price. Taylor heeft namelijk ook een voorkeur voor geleerdheid en geschiedenis in zijn boeken maar, anders dan Price, schrijft hij beeldend en leuk. Hij is op zijn best bij het op papier zetten van kleine alledaagsheden. Uit de titel blijkt dat diverse vaders een potje liegen, om niet te zeggen dat het om de historische waarheid gaat dat geen enkele zoon zijn vader echt leert kennen, tenminste niet bij zijn leven. Oh, oh en daar kwam narigheid van. Tsjing-Boem.
THEO CAPEL