Rudi Wester
Annie Cohen-Solal
BERT NIENHUIS
Goochelend met haar zonnebril, hoewel een miezerig ochtendlicht daar nauwelijks aanleiding toe geeft, is Annie Cohen-Solal duidelijk een vedette op het symposium over de ‘Europese culturele identiteit’ dat premier Chirac verleden week in Parijs organiseerde om zijn politieke tegenspeler Mitterrand te overbluffen. Ze is een van de twaalf ‘verkenners’ die naarde EG-hoofdsteden gestuurd waren om Europese intellectuelen en kunstenaars voor Parijs te verschalken. ‘Wat is Europa? Die vraag breng me hogelijk in paniek. Iedereen zegt hier maar dat we zo goed zijn. Maar ik sta heel kritisch ten opzichte van de zelfgenoegzaamheid van de Fransen, hun weerzin andere talen te leren, hun gebrek aan nieuwsgierigheid. Daarin was Sartre heel anders.’ Enthousiast als de grote naam gevallen is, rolt ze hijna uit haar deelnemersbankje om luidkeels fluisterend met me te converseren. Het minirokje schuift naar boven, het pied-de-poule jasje warrelt achteloos op de grond. Later, in Amsterdam, zal ze zeggen dat Franse vrienden haar in de wandelgangen benspten omdat ze zich zo opvallend gedroeg. Frankrijk en Annie Cohen-Solal (‘Gewoon, mijn familienaam. Vroeger was ik getrouwd met een neef van Gide’) zijn aan elkaar gewaagd, dat is duidelijk. Ze noemt zich joods-Algerijns, en niet Frans: ‘Natuurlijk, ik ben opgegroeid in de Franse cultuur, geboren in Algiers, en mijn familie is al meer dan een eeuw Frans. Maar door de Algerijnse kwestie heb ik een haat-liefdeverhouding met Frankrijk. Er zijn familieleden van mij omgekomen bij aanslagen, en ik moest 's avonds binnenblijven tijdens speruren. Ik heb een bewogen jeugd gehad, zoals dat heet. Toen ik in 1962 met mijn ouders naar Parijs ging, kwam ik in een klas met meisjes die het over kleren, jongens en uitgaan hadden en ik voelde me totaal vervreemd. Ik ben een geval van een complexe identiteitscrisis. Vier maanden per jaar woon ik in Italië, de
rest in Parijs. Ik voel me niet Frans, maar Europees.’ Schuinse blik, verontschuldigend lachje. De New York Times noemde haar ‘the literary sex-star of Paris’, maar over dit soort kwalificaties wordt ze woedend: ‘Compleet belachelijk en van geen enkel belang. Ik ben feministe, in zoverre werk het enige belangrijke is in mijn leven. Ik verkoop mijn boek, niet mijn uiterlijk, en ik heb een correcte biografie geschreven, vind ik. Maar ja, men verwacht niet dat iemand die zo'n dikke pil over een moeilijke filosoof schrijft, er ook nog redelijk kan uitzien.’
Voor het schrijven ervan werd ze zes maanden na de dood van Sartre in 1980 benaderd door de Amerikaanse uitgever van Franse afkomst, André Schiffrin, een van de directeuren van Random House. Annie Cohen-Solal was hem opgevallen door haar uitstekende doctoraalscriptie over een vriend van Sartre, Paul Nizan, waarmee ze een graad in de letteren behaalde. Drie jaar lang had ze de Franse taal en cultuur onderwezen aan de Vrije Universiteit van West-Berlijn, drie jaar was ze gestationeerd geweest aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem en ze hield zich op dat moment bezig met wetenschappelijk onderzoek naar de sociologie van de intelligentsia in Parijs. Na haar synopsis bood Schriffin haar meteen maandelijks een salaris aan voor zolang ze nodig dacht te hebben, en een blanco volmacht om manuscripten te kopen en te reizen. Ze aarzelde een jaar, en besloot toen de opdracht aan te nemen: ‘Iedereen wist het, van die Amerikaanse uitgever, en ik heb zo mijn trots, dus ik wilde mijn gezicht niet verliezen. En aan de andere kant was er zoveel materiaal, fascinerend materiaal, dat het een unieke kans was. Alleen, je moest het goed organiseren. En dat kan ik. Dat is mijn gebrek in het gewone leven: ik ben obsessioneel en georganiseerd, systematisch.’ Gedurende vier jaar las ze de ontelbare geschriften van Sartre, maakte ruim tweehonderd interviews met zijn vrienden en bekenden, dook de archieven in, van de stoffige Archives Nationales tot inspecteursverslagen (Sartre was veertien jaar leraar) en reisde van New York tot Rome.