Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdEen volmaakt overwoekerde tuin door Kees Verheul Uitgever: Querido, 233 p., f 39,50Jan FontijnMet het lezen van een goed boek gaat het als met de liefde. Eerst is er die nerveuze, bewonderende verkenning van het boek; de lezer is opgewonden als in het eerste stadium van de verliefdheid. Niets is nog definitief; intuïtie en spontane reacties overheersen tijdens de lectuur. Er is in dat stadium nog alle gelegenheid om zichzelf in het boek te projecteren. De lezer is onrustig, herleest treffende passages en blijft tot de laatste bladzijde toe bang dat de gewekte verwachtingen niet worden ingevuld. Dit lezen is, als de liefde op het eerste gezicht, oppervlakkig, esthetisch ook, meer op stijl gericht dan op de diepere betekenissen van een boek. Maar dan komt het tweede stadium. Aan het eerste stadium van de verliefdheid komt een einde. De lectuur wordt verdiept, reflectie neemt de plaats in van de beleving. De grote vraag bij die bezinning is of de liefde stand houdt. Vinden we het erg als we schoonheidsfoutjes ontdekken? Wat te doen als we bij het vergaren van documentatie over het boek en zijn schrijver ontdekken dat de auteur een afschuwelijk iemand is? Wat blijft er na uitvoerige documentatie via interviews, kritieken, geleerde commentaren enzovoort over van dat eerste stadium van emotioneel-esthetisch lezen? Ik kom tot deze overwegingen door de essaybundel Een volmaakt overwoekerde tuin van Kees Verheul. Verheul is een geslaagd voorbeeld van een lezer die op vanzelfsprekende wijze pendelt tussen beide bovengenoemde vormen van lezen. Er is bij hem in de meeste gevallen een natuurlijk evenwicht tussen beleving en reflectie. Verheul, slavist van beroep, heeft niets van die academische lezers die met veel geleerdheid in een afschuwelijk jargon feit op feit stapelden zonder ooit te laten blijken dat ze ooit door het boek zijn ontroerd. Verheul heeft ook niets van die vluchtige critici, wier lectuur niet verder komt dan oppervlakkig impressionisme. De essays van Verheul hebben iets degelijks. Hij verdiept zich in studies over het werk en leest biografieën en doet daarover op een rustige toon verslag van. Hij heeft oog voor het werk zelf, besteedt aan de vorm veel aandacht, maar dat sluit allerminst uit dat hij de vent achter het werk verwaarloost. Zijn essays over Céline, Eliot en Jünger zijn zo aardig om te lezen, omdat Verheul probeert vast te stellen in hoeverre kennis van Célines antisemitisme, Eliots reactionair katholicisme en Jüngers fascisme zijn bewondering voor het werk van deze schrijvers te niet doet. Opvallend vaak komt in het biografische gedeelte van zijn opstellen de homoseksualiteit van de auteur ter sprake, soms uitvoerig zoals bij Gezelle en Boutens, maar vaak ook terloops zoals bij De Haan, Eliot en Gogol. Uit die preoccupatie blijkt hoezeer bij Verheul, zelf ook homoseksueel - men leze het ontroerende Een jongen met vier benen - de neiging aanwezig is om de door hem bewonderde schrijvers in te lijven in zijn eigen leven, ook al moet hij daarvoor bij Eliot en Gogol op een geforceerde wijze latente homoseksualiteit veronderstellen. Hoezeer literatuur deel is van zijn leven blijkt onder andere uit het volgende citaat in een essay over Leopold: ‘Iedereen die met poëzie leeft kent de ervaring dat er naar aanleiding van een gevoel of gebeurtenis vertrouwde regels bij je opkomen, regels die je lang begrepen meende te heben, maar die opeens woord voor woord doorzichtig lijken te worden, alsof ze speciaal met het oog op deze situatie waren gemaakt. Een paar jaar later gebeurt er dan iets nieuws waardoor diezelfde regels weer in een heel ander licht komen te staan.’ | |
IdentificatieVoor Verheul is bewondering voor een schrijver van levensbelang. Zo'n bewonderd auteur is, zoals Verheul ergens schrijft, voor hem een toetssteen waarmee hij de waarde van het actuele kan controleren. Borgers was dat voor hem en Ernst Jünger. En Simon Vestdijk was dat voor hem in zijn jeugd. Er staat een aardig opstel in de bundel, waarin Verheul beschrijft hoe hij als gymnasiumleerling een correspondentie begint met de door hem bewonderde Vestdijk. Vestdijk reageert zeer welwillend en uitvoerig op de brieven van de jonge Verheul. Die bewondering wordt voor de puber een obsessie; hij gaat steeds verder in zijn identificatie met zijn idool. Uit Een jongen met vier benen weten we hoezeer de fascinatie voor een oudere man indertijd een thema in zijn leven was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij bewust of onbewust over zijn bewondering voor Vestdijk in erotische termen spreekt, getuige het citaat: ‘Het resultaat was dat niet ik in hem maar hij in mij binnendrong en daar een obsessie werd in de meest letterlijke zin - een “omsingeling” en geleidelijke “bezetting” door een vreemde macht die zijn overwicht tot in details van het dagelijkse leven laat gelden.’ Die passiviteit van toen ten opzichte van een literaire vader als uitvloeisel van zijn bewondering is Verheul volgens mij in zijn latere leven nooit geheel kwijt geraakt, met alle voordelen van dien. Voor een essayist en criticus is het zich passief, bewonderend openstellen voor een auteur die deel wordt van eigen leven, een mooie basis voor het schrijven. Het stelt hem in staat met liefde en vuur te schrijven over zijn favoriet. Er gaat op die manier iets wervends uit van Verheuls essays. Zijn fraaie opstel over Gogol deed me weer grijpen naar de oude Prisma-vertaling van Dode zielen in mijn boekenkast. En ik ben van plan Brodsky te gaan lezen, na wat Verheul over hem schrijft. Wat hij over de Russische literatuur schrijft is veel beter dan zijn opstellen over de Nederlandse literatuur. Verheul schrijft over Vestdijk dat diens literaire smaak misschien de sterkste kant van zijn talent was. Een fijne neus voorgoede literatuur bezit ook Verheul. Was hij niet in Nederland een van de eersten die over Wilfred Smit en Brodsky schreven? En dat hij door Vestdijk op Wilfred Smit werd geattendeerd, bewijst nog eens hoe vruchtbaar literaire bewondering kan werken. De titel van Verheuls bundel Een volmaakt overwoekerde tuin is gelukkig gekozen. Zij is ontleend aan een schitterende passage in Dode zielen van Gogol, waarin een beschrijving staat van een verwaarloosde tuin van een verlopen grootgrondbezitter. Die beschrijving functioneert op verschillende niveaus. Het overwoekeringsproces betekent verval maar ook schoonheid. De beschrijving van de tuin loopt bij Gogol uit op een esthetisch credo: het door de mens rationeel geplande (kunst) wordt door ‘natuur’ (leven) overwoekerd en ontleent aan dat proces zijn schoonheid. Dit credo is ook uitgangspunt voor Verheul in zijn waardering van de door hem gekozen schrijvers en bij het lezen van literatuur. In zijn essay over Céline zegt Verheul het heel duidelijk: ‘Wat me bij het lezen van literatuur en alle informatie eromheen voor een belangrijk deel bezighoudt zal ik voor de beknoptheid maar weergeven met in beschaafd gezelschap eigenlijk verboden “grote” woorden. Het is de relatie tussen “leven” en “kunst” - de conflicten tussen de twee, de overeenkomsten, de wederzijdse beïnvloedingen, de overgangen.’ ■ |
|