Glazen stolp
Voor Marlen Haushofer, de huisvrouw uit het kleinsteedse Steyr, is de strijd tussen de geslachten een strijd op leven en dood. De Wand getuigt van een radicaal pessimisme en is tegelijkertijd een hymne op het leven en de liefde. Maar voor leven en liefde is er alleen plaats in een fictieve ruimte; in de alledaagse werkelijkheid zijn niet alleen de mannen maar ook de vrouwen betrokken bij het moorden en vernietigen, want was de vrouw achter de wand in haar vroegere leven door haar voegzaamheid en gemakzucht niet medeplichtig geworden aan het in stand houden van wat we de patriarchale orde plegen te noemen? In de novelle Wij doden Stella wordt dat nog duidelijker dan in De Wand. In Wij doden Stella levert een vrouw het opgroeiende meisje dat aan haar zorgen is toevertrouwd met open ogen uit aan haar echtgenoot, die een charmeur en een killer is. Zijzelf is degene die het meisje optut en van mooie kleren voorziet. Als ze in de ogen van haar echtgenoot de begeerte ziet opflakkeren, weet ze dat Stella een gevangene is geworden en dat het meisje ten dode opgeschreven is.
De vrouw wordt in haar handelen verlamd door de incestueuze liefde die ze voor haar zoon koestert, de enige liefde die ze kent. Terwille van die liefde moet de schijn van het gelukkige gezin hoog gehouden worden, aan die schijn wordt Stella opgeofferd. Onder de glazen stolp van het schijngeluk zitten de gezinsleden als vliegen gevangen. Ontkomen kan niemand meer. Flarden van herinneringen aan wat het leven ooit aan geluk leek te kunnen bieden zijn als de stuiptrekkingen van aan zuurstofgebrek lijdende wezens. ‘Jaren geleden moet er iets met me zijn gebeurd omdat ik sindsdien geloof dat ik het niet meer kan verdragen dat, onbegrijpelijk voor mijn hoofd en hart, goed en kwaad één zijn.’ Maar dit inzicht helpt de vrouw in Wij doden Stella niet verder, ze is medeplichtig geworden, ze kan hoogstens nog schuld bekennen.
Twintig jaar geleden was er nauwelijks belangstelling voor een schrijfster die dwars tegen de grote politieke idealen van de jaren zestig in de vertwijfeling en de uitzichtsloosheid beschreef. Men beschouwde haar werk als vrouwenliteratuur in de meest denigrerende betekenis van het woord. Ook recensentes van het feministische soort wezen haar werk af omdat het ‘echt vrouwelijk’ was en geen positieve identificatiemodellen bood. De Haushofer-renaissance waarvan sinds enkele jaren sprake is, maakt in ieder geval duidelijk dat er inmiddels wat minder gemoraliseerd en wat beter gelezen wordt. De Nederlandse vertaling van twee van de beste boeken van Marlen Haushofer heeft op zich laten wachten, maar literatuur van deze kwaliteit komt nooit te laat.
■