De medeplichtigheid van vrouwen
Het radicale pessimisme van Marlen Haushofer
De wand door Marlen Haushofer Vertaling: Ria van Hengel Uitgever: Bzztôh, 248 p., f 34,50
Wij doden stella door Marlen Haushofer Vertaling: Pauline van Santen Uitgever: Bzztôh, 63 p., f 17,50
Gerda Meijerink
De haren rijzen je te berge als je leest wat er vijfentwintig jaar geleden werd geschreven over een roman die tot de allergrootste behoort die de naoorlogse Oostenrijkse literatuur heeft voortgebracht: De Wand van Marlen Haushofer. Menig recensent en recensente moet heden ten dage onder een diep schaamtegevoel lijden over de pedanterie en stelligheid waarmee hij of zij De Wand destijds naar de derde rang verwees. Arme Marlen Haushofer. Zij stierf in 1970, bijna vijftig jaar oud, na een niet erg vreugdevol leven. Vier romans, een novelle, hoorspelen, kinderboeken en een paar bundels verhalen vormen het oeuvre dat zij naliet. Gelukkig zijn er ook tijdgenoten geweest die haar werk op zijn waarde wisten te schatten en die ervoor zorgden dat zij in 1963 de Arthur Schnitzler Prijs ontving voor Die Wand en in 1968 de Oostenrijkse Staatsprijs voor haar verhalenbundel Schreckliche Treue.
Maar ook de welwillende kritiek die Marlen Haushofer ten deel viel was meestal gebaseerd op een eenzijdig begrip voor haar werk. De Wand werd gelezen als een waarschuwing voor een atomaire catastrofe of als een boek waarin een nieuwe, ‘zachte’ omgang met de natuur wordt gepropageerd. Waar men Oostindisch blind voor was is de radicaliteit waarmee Marlen Haushofer het alom tegenwoordige levensen liefde dodende mannelijke principe aan de kaak stelt. Dat de vrouwelijke hoofdpersoon aan het eind van het boek zonder een moment van aarzeling een man neerschiet alsof het een stuk wild betreft, en dat die daad de logische consequentie is van het voorafgaande, dááraan gingen de critici gemakshalve voorbij.
In De Wand schrijft een vrouw over de twee achter haar liggende jaren die ze, afgescheiden van de rest van de wereld, in een hooggelegen dal heeft doorgebracht. Tussen het dal en de rest van de wereld staat een onzichtbare, ondoordringbare wand en achter die wand is geen leven meer mogelijk. Hoe het heeft kunnen gebeuren weet de vrouw niet, maar langzamerhand dringt het tot haar door dat zij de enige levende mens op aarde is. Alleen een paar dieren houden haar gezelschap, een zwangere koe, een kat, een hond, vogels. Wat de vrouw in haar terugblik beschrijft is de manier waarop zij zich in leven heeft weten te houden. Het opschrijven van die ervaringen vormt voor haar de enige manier om in de eenzaamheid niet haar verstand te verliezen. Het is een roman met simpele gegevens: de vrouw verzorgt de dieren, ze houdt het weer in de gaten, ze zaait, ze oogst, ze hakt hout, melkt, conserveert voedsel, bouwt een stal, repareert een blokhut. Dat is alles wat er aan handeling wordt geboden, tweehonderdvijftig pagina's lang moet je het daarmee doen, maar die tweehonderdvijftig pagina's weten een sfeer te scheppen waardoor je volkomen wordt geabsorbeerd.
‘Vandaag, vijf november, begin ik aan mijn verslag. Ik zal alles zo nauwkeurig mogelijk opschrijven. Maar ik weet niet eens of het vandaag wel echt vijf november is. In de loop van de vorige winter ben ik een paar dagen kwijtgeraakt. Ook de dag van de week kan ik niet aangeven.’ Zo begint het verhaal, in een nuchtere, registrerende toon die het hele boek door wordt volgehouden, ook wanneer er sprake is van moedeloosheid en vertwijfeling, van verdriet, woede en angst. Het is de koelte van de taal die je achter de onzichtbare wand lokt waar de vertelster zich bevindt, en voordat je het weet is er een proces op gang gekomen waarbij je, mét haar, meer en meer vergeet waar je vandaan bent gekomen.
Marlen Haushofer
Het is een heel gewone vrouw, daar achter die wand, geen heldin: ‘Als ik nu aan de vrouw denk die ik eens geweest ben, die vrouw met dat onderkinnetje, die vreselijk haar best deed om er jonger uit te zien dan ze was, dan voel ik weinig sympathie voor haar. Maar ik wil niet te hard over haar oordelen. Ze heeft immers nooit de kans gehad bewust vorm te geven aan haar leven.’ In de afgescheidenheid van haar nieuwe bestaan gaan haar ogen open voor het schamel leven dat ze achter zich heeft gelaten. ‘Ik kan het mij permitteren om de waarheid te schrijven; alle mensen ter wille van wie ik mijn leven lang gelogen heb, zijn dood.’ Veinzen hoeft niet meer, dat is alleen tegenover mensen mogelijk, met de dieren en de natuur kan alleen echte liefde haar verbinden. Maar die liefde wordt bedreigd, elke dag opnieuw kan er iets gebeuren, het onheil is onafwendbaar. ‘Op sommige momenten verheug ik me op een tijd dat er niets meer zal zijn waar ik aan gehecht kan raken. Ik ben er zo moe van dat alles me toch weer wordt ontnomen. Er is geen uitweg, want zo lang er hier in het bos een schepsel zal zijn waar ik van kan houden, zal ik dat doen; en als er ooit echt niets meer is, dan zal ik ophou-
Vervolg op pagina 8