Kunstjes maken op een toneel met gesloten gordijn
Interviews met politieke tekenaars
De politieke lijn door Henriëtte Bonarius Uitgever: Veen, 156 p., f 27,90
Hans Mulder
Politiek tekenaar is een wonderlijk beroep. Het heeft te maken met journalistiek, politicologie en beeldende kunst, maar tegelijkertijd wijkt dit vak sterk af van dit alles. Als journalist immers spotten dergelijke tekenaars met alle regels van objectiviteit, als politicoloog geven ze wel blijk van kennis, maar met wetenschap heeft het niet veel te maken, terwijl hun tekeningen ongetwijfeld vaak kunstig genoemd kunnen worden, maar als vorm van kunst nauwelijks serieus worden genomen. Het is dan ook geen beroep waar een opleiding voor bestaat.
Over het hoe en waarom van deze vreemde professie biedt het boek 15 tekenaars over de politieke lijn van Henriëtte Bonarius veel informatie. Van mei 1985 tot en met oktober 1987 publiceerde zij in het dagblad Trouw interviews met politieke tekenaars, die nu in dit boek gebundeld zijn. Dat er voor dit vak geen precieze opleidingsvoorwaarden beslaan, wordt in de interviews keer op keer bevestigd. Bij geen van de tekenaars was sprake van een gerichte beroepskeuze. Jos Collignon bijvoorbeeld studeerde af als meester in de rechten. Zijn weg naar het politiek-tekenaarschap liep via geschreven bijdragen aan het Utrechts Universiteitsblad en de Volkskrant. De minst opvallende bezigheid uit die tijd, het maken van illustraties bij zijn artikelen voor het U-blad en later ook van zelfstandige tekeningen, bleek uiteindelijk zijn ware ‘roeping’ te zijn. Zelfs iemand als Fritz Behrendt, die met een kroontjespen aan zijn rechterwijsvinger geboren lijkt te zijn, was aanvankelijk voorbestemd om banketbakker te worden, terwijl Theo Gootjes nu een, ongetwijfeld weinig volgzame, priester had kunnen zijn, als hij geen twee voor Grieks op het seminarie had gekregen.
Het kiezen van een andere weg dan die welke door opvoeding, milieu en opleiding werd aangewezen, is in meer dan één opzicht typerend vooral deze tekenaars. Het maken van politieke spotprenten is immers bij uitstek een bezigheid die past bij eigenzinnige individualisten. Eigenlijk had ik daar wel wat meer over willen horen. Wat bepaalde de keuze voor juist dit beroep? Welke ijdele drang of welk idealisme zit er achter om in je eentje op zo'n opvallende manier je mening te willen geven? Een paar tekenaars geven hier ten dele antwoord op. Voor Len Munnik is tekenen ‘een ideale uitlaatklep voor de agressie die het nieuws bij hem teweegbrengt’, en Eddy Greidanus (Kafak) wil met zijn prenten ‘de lezers amuseren en een duwtje in de rug geven’. Ook voor de andere tekenaars lijkt de zin van hun werk met name in die twee elementen, het zichzelf en het publiek stoom laten afblazen, te liggen. Geen van de geïnterviewden koestert de illusie dat de politieke spotprent echt iets veranderen kan.
Gezien hun individualistische opstelling is het geen verrassing dat de methode van deze ‘tekentherapie’ bij elke tekenaar anders is, zowel naar inhoud als naar vorm. Vooral wat dat eerste punt betreft, de politieke inhoud, is er in De politieke lijn interessant vergelijkingsmateriaal te vinden. Daaruit blijkt dat het te simpel is om de politieke tekenaars op Behrendt na over één linkse kam te scheren. Weliswaar ligt de sympathie van de meesten inderdaad meer bij de vuist dan bij het kruis, maar die rode kleur kent vele, ook sterk verbleekte varianten. Zo is er een groot verschil tussen bijvoorbeeld Peter van Straaten (‘Ik word met de dag rechtser, geloof ik’) of de milde, relativerende Nico Visscher én de veel bijtender spottende Kees Willemen of Theo Gootjes.
Ondanks die onderlinge verschillen bestaat er bij de politieke tekenaars een opmerkelijk ‘wij’-gevoel. Toen hun linksbuiten Willemen in 1980 door Elseviers Weekblad verdacht werd gemaakt, volgde er direct een door vele collega's ondertekend protest. Onder hen was ook zijn tegenpool Behrendt. Ook het opvallend ontbreken van onderlinge kritiek in de interviews wijst op deze saamhorigheid. Stefan Verwey maakt in dit verband nog een interessante opmerking over de relatie tussen de groep tekenaars en het lezerspubliek: ‘Wij maken onze kunstjes op het podiumpje van de krant, het publiek is anoniem. Alleen omdat wij mediabewust zijn, weten we wel ongeveer wie ons publiek is, al heb je er geen wisselwerking mee.’ Al zullen niet al zijn collega's het met die noemer ‘kunstjes’ eens zijn, uit de interviews blijkt wel dat menig tekenaar die ervaring heeft om op een toneel met een gesloten gordijn te werken. Dat geldt niet alleen ten aanzien van de lezers, maar in zekere zin ook ten opzichte van de redactie. Nico Visscher is een van de weinigen die over de te maken politieke prent met mensen van zijn krant vergadert. Maar ten slotte moet ook hij het zoals de anderen thuis alleen doen.
De Rijn na de brand in het Zwitserse chemieconcern Sandoz. Frits Müller in NRC-Handelsblad, 8-11-'86