Het uur van de dood Duizend jaar stenen, begraven, rouwen en gedenken door Philippe Ariès Vertaling Renée de Roo-Raymakers Uitgever: Elsevier, 677 p., f 49,50
Het beeld van de dood door Philippe Ariès Vertaling Jeanne Holierhoek Uitgever: SUN, 239 p., f 34,50
Chris van der Heijden
Zeg niet dat geschiedenis een stofhoop is of ‘gewoon verleden tijd’. Geschiedenis is ‘a distant mirror’, een spiegel in de verte, zeker als ze zoiets alledaags en tijdloos als de dood betreft. Het lezen van de boeken van Ariès over dit onderwerp heeft me daar eens te meer van overtuigd.
Mijn grootvader was gestorven. De familie kwam bijeen in een modern, laag gebouw waar een bizarre stilte hing en een onbekende geur. Daar lag hij. Alleen hoofd en handen waren zichtbaar. Vreedzaam, ‘alsof hij sliep’. Iedereen boog zich over de kist. Geen geluid, geen tranen. Gesfascineerd bekeek ik - een jaar of acht - het wassen beeld dat grootvader heette. Vóór het gebouw praatten de bezoekers in groepjes nog even na. Geen emotie maar ook geen taboes. Ik stond afzijdig en dacht over het vreemde tafereel. Er komt een tante aanlopen, ze pakt me bij de schouder en kijkt indringend in mijn ogen: ‘Goh,’ zegt ze, ‘wat lijk jij op grootvader.’ Nachten kon ik er niet van slapen, of droomde morbide. Ik als die dooie opa?
Jaren later: een tante heeft kanker. Schrik in de familie. Operaties, bestralingen, gesprekken. Niets helpt, het woekert voort. Iedereen weet dat de dood onvermijdelijk is, zij nog het beste van allen. Maar de medische ingrepen gaan voort, achter de muur van het ziekenhuis. We zwijgen tegenover elkaar én zeker tegenover haar; het is zo pijnlijk. Zij zwijgt tegenover ons; het is zo pijnlijk. Op een dag is ze verdwenen, een eenzame dood te midden van stille mensen en onpersoonlijke apparaten: te laat om nog iets te zeggen.
Uiteindelijk een derde familietafereel: een nichtje rijdt zich dood. Een grote menigte verslagen mensen verzamelt zich in een gebouw op het kerkhof. Niemand weet wat hij moet zeggen: er wordt muziek gespeeld; iemand leest een gedicht. Zowel klanken als woorden zijn ijl, zo ijl dat persoonlijke gedachten over de dood in het algemeen en dat meisje in het bijzonder zich ermee laten verenigen. Dan komt een pastoraal werker naar voren om een vloed van woorden over het gezelschap te storten betreffende het ‘hierna’ en de betrekkelijkheid van het ‘hier’. Ergernis, dan woede.
Het meest opvallende bij deze ervaringen is het zwijgen of (wat hetzelfde is) de irritatie bij het spreken. Zoals eens de seksuele ervaring wordt de dood in stilte gehuld en zoveel mogelijk uit het dagelijks leven verbannen. Dat was beslist niet altijd en is lang niet overal zo, het verandert ook. Maar die ‘zwijgzaamheid’ kent iedereen en daarvan heeft Ariès dan ook het kernthema van zijn werk gemaakt. Zijn grote boek over de dood, Het beeld van de dood, vertelt op een andere manier met vele illustraties hetzelfde verhaal en hij opent dan ook met een beschrijving van wat hij de ‘getemde dood’ noemt, een wat vreemde term omdat hij er het tegenovergestelde mee aanduidt van wat je zou verwachten. ‘De dood was van oudsher getemd,’ zegt hij en bedoelt: hanteerbaar. Mensen wisten ermee om te gaan. De dood kondigt zich aan en zijn slachtoffer ondergaat de boodschap met rustig verdriet. ‘O schone, vriendelijke heer, denkt u nu al aan sterven?’ wordt koning Walewein in het Roelandslied gevraagd. ‘Ja,’ zegt deze, ‘weet dat ik niet meer dan twee dagen te leven heb.’ La Fontaine laat de stervende aan de dood vragen waarom hij zo aandringt; Chateaubriand zegt dat het overlijden zich aankondigt door een klok die vanzelf gaat luiden of door drie slagen op de vloer en in zijn novelle Atala sterft de gelijknamige hoofdpersoon wel tien pagina's lang; in Drie sterfgevallen van Tolstoj ten slotte zegt de koetsier kalm de waarheid: ‘Magere Hein komt me halen, dat is het.’
Jacques Louis David: De dood van Socrates (1787), Metropolitan Museum of Art, New York