Talloze denkbeeldige tuinen met echte padden erin
Een bloemlezing van twintigste-eeuwse Engelstalige dichteressen
The faber book of 20th century women's poetry samengesteld door Fleur Adcock Uitgever: Faber and Faber, 330 p. Importeur Nilsson & Lamm, f 21,50
Henk Romijn Meijer
Wie van de door Fleur Adcock samengestelde bloemlezing The Faber Book of 20th Century Women's Poetry een tot poëzie verbrokkeld feministisch manifest verwacht, komt erg bedrogen uit. Poëzie is en blijft hoofdzaak in dit aantrekkelijke boek: schrijfsters die de poëzie gebruiken voor onpoëtische doeleinden werden door de samenstelster buiten de deur gehouden. Adrienne Rich, over wie Adcock in haar inleiding schrijft dat zij ‘algemeen erkend wordt als de dichteres die het meest volledig en veelzeggend uitdrukking heeft gegeven aan de gevoelens van vrouwen over hun seksuele identiteit en over hun betekenis in de maatschappij’, krijgt niet meer dan een beperkte plaats toegewezen, veel beperkter dan de vier ‘groten’ van de bundel: Marianne Moore, Elizabeth Bishop, Stevie Smith en Sylvia Plath. Haar keuze uit het werk van Sylvia Plath is kenmerkend voor Adcocks voorkeur. Het eens door George Steiner extravagant geprezen ‘Daddy’ (‘Het is het “Guernica” van de moderne poezie’) staat niet eens in het boek. Fleur Adcock houdt kennelijk meer van Plath's bescheidener thema's en gedichten waarin het persoonlijke, ook al ontstijgt het zichzelf, niet uitgroeit tot een publieke aanklacht. Een gedicht als ‘Lady Lazarus’, wel opgenomen, (‘Dying / Is an art, like everything else. / I do it exceptionally well.’) is niet veel minder macaber dan ‘Daddy’, maar hoewel de neiging om zich met de nazi-verschrikkingen te identificeren aanwezig blijft (‘...my skin / Bright as a Nazi lampshade...’) is het beschuldigende en agressieve veel onbestemder. En gelukkig koos Fleur Adcock ook een paar gedichten waarin Plath's charme en barokke humor doorbreken, zoals ‘Balloons’ dat de ballonnen van de kinderen beschrijft als ‘Oval
soul-animals’. Plath is belangrijk, niet omdat ze ‘betekenispoëzie’ schreef, maar omdat ze, bij haar drang om te bekennen, ‘het technisch vermogen bezat om haar emoties en ervaringen om te zetten in literatuur en niet alleen zelfexpressie’. Anne Sexton, die lange tijd in één adem met Sylvia Plath werd genoemd, bezat dat vermogen niet volgens Fleur Adcock, en van haar zijn dan ook geen gedichten opgenomen. Zou het oordeel van een mannelijke collega even streng zijn uitgevallen?
Deze meer dan driehonderd bladzijden poëzie biedens weinig liefdeslyriek, weinig zelfbeklag, weinig extase, en maar zelden iets dat niet tot leven is gekomen. Veel is concreet, geestig, aards, zoals bijvoorbeeld het poepgedicht (‘The Excrement Poem’) van Maxine Kumin dat eindigt als een eerbetoon:
However much we stain the world, spatter
it with our leavings, make stenches, defile
the great formal oceans with what leaks down,
trundling off today's last barrowful,
I honor shit for saying: we go on.
Zou de preutse Marianne Moore in een gedicht over zo'n uitzonderlijk alledaags onderwerp ‘het echte’ hebben teruggevonden dat ze in haar ‘Poetry’ bezong als het waarmerk van poëzie?
Het was een goed idee van Fleur Adcock om van Moores ‘Poetry’ de oorspronkelijke versie te kiezen en niet de latere waarin het gedicht tot vier regels is teruggebracht. In de bloemlezing heeft het oudere ‘Poetry’ het aanzien van een beginselverklaring van de samenstelster: ‘the genuine’ overheerst in de bundel die de liefhebber talloze ‘imaginary gardens with real toads in them’ voorhoudt.
Elizabeth Bishop
DAVID LEVINE
Marianne Moore
DAVID LEVINE
Marianne Moore was Amerikaans excentriek zoals Stevie Smith Engels excentriek was. De ogenschijnlijk zo nonchalante Stevie Smith kreeg veel later dan Marianne Moore een plaats toegewezen te midden van de ‘serieuze’ dichteressen en dichters, en dat is begrijpelijk. Een gedicht als ‘The Jungle Husband’ waarin de oerwoud-echtgenoot over het oerwoud zegt: ‘It is all grey / But green on top / Only sometimes when a tree has fallen / The sun comes down plop, it is quite appalling’, doet eerder denken aan Noel Coward dan aan bijvoorbeeld Philip Larkin die Stevie Smith een ruime plaats gaf in zijn Oxford Book of Twentieth Century English Verse. Zelfs bij het vermaarde ‘Not Waving But Drowning’ is het mogelijk om de bitterzoete melancholie voor kluchtig te verslijten.
Toch hebben Marianne Moore noch Stevie Smith, evenmin trouwens als Sylvia Plath en Elizabeth Bishop over erkenning te klagen gehad. Of ze behoren tot de typisch vrouwelijke schrijfsters waarvan Fleur Adcock zegt dat hun schrijven ‘dikwijls tot stand kwam ten koste van andere genoegens, zoals het gezinsleven’? Ik betwijfel het. Voor mannen is schrijven niet minder een keuze ‘ten koste van’ iets anders, als je gelooft in het bestaan van een keuze tenminste, en Moore en Bishop vonden in de pen misschien meer voldoening dan de krijsende kinderen hun zouden hebben verschaft die Henry James en Proust ook niet bezaten.