Aidsproblematiek in verder ouderwetse homo-roman
De roem van de paria van Dominique Fernandez
De roem van de paria door Dominique Fernandez Vertaling Bert Simons en Petra Sjouwerman Uitgever: De Woelrat, 126 p., f 19,90
Wim Hottentot
Fernandez - van wie vorig jaar het opzienbarende In de hand van de engel verscheen, een gefingeerde autobiografie van Pasolini - heeft als eerste in Frankrijk een roman geschreven waarin aids een belangrijke rol vervult. Daarbij richt hij zich kennelijk tot de modale Franse lezer van literatuur, niet tot de homoseksuele gemeenschap. En het moet me van het geprangde hart dat het zodoende een nogal truttig boek geworden is, al zijn sommige ideeën die worden verwoord zeker niet oninteressant.
Op de dag van de dood van Jean Genet - wiens Onze Lieve Vrouw van de Bloemen in Divine het onvergetelijke prototype van de homoseksuele buitenstaander heeft beschreven - treffen we het vriendenpaar Bernard en Marc in hun woning in één van de negentiende-eeuwse wijken in Parijs. Zoals steeds bij Fernandez hebben zij een intellectueel beroep: Bernard is een - volgens de kritiek ‘neoromantisch’ - schrijver, Marc studeert rechten: ‘Ik ben maar een jurist, getraind om nuchter te denken.’ Zij zijn meer stereotypen dan individuen. Bernard is 45 jaar oud, heeft dus heel bewust de tijd meegemaakt dat je zelfs in Parijs maar beter kon zwijgen over je erotische voorkeur. Volgens zijn vriend Marc heeft hij (net als Genet) ‘de illusie... dat het verborgen bestaan van een wetsovertreder meer stijl, schoonheid, noblesse en roem oplevert dan het bestaan van iemand die kan uitkomen voor wat hij is’. Vandaar dat Bernard veel emotioneler reageert op de dood van Genet dan de vijfentwintigarige Marc, bij wie ‘het idee anders te zijn dan de rest, een of ander, slecht of goed, geheim mee te dragen, waardoor hij een aparte plaats zou innemen in de maatschappij,’ nooit was opgekomen, hoewel zijn eigen iets oudere broer hem weigert te ontvangen. Hij zou dus beter moeten weten. Naar mijn smaak is Marc niet alleen een zeer saai pietje, maar ook een heel dom en kortzichtig gansje. Hij maakt zich namelijk aanvankelijk allerlei illusies, die ik niet deel, al hoort men ze vaak verwoord: ‘dat de “positie” van de homoseksueel er geen is, dat ze tot geen enkel ras behoren, noch verdoemd noch uitverkoren, en het kortom eerlijker zou zijn zowel de consequenties te trekken uit de verandering van de publieke opinie als uit de afschaffing van de discriminerende wetten en andere vormen van onderdrukking - hoe moeilijk het voor hen ook te verteren zal zijn om voortaan tot de gewone burgers te
worden gerekend.’ Wat een étatisme. Gewoon hetzelfde, omdat er geen discriminerende wetten meer bestaan. Zet voor homoseksueel ‘neger’ neer en je ziet waarom die these niet klopt. Maar Marc zal ook wijzer worden, zij het romantechnisch slecht voorbereid!
Ik zou hem - en iedereen die dat vindt - willen aanraden eens naar de STER-reclame te kijken, af anderszins de massamedia te bestuderen. Hij kan ook eens voor een klas mavo- of Ibo-leeerlingen gaan staan of een zaterdagavond een Leidsestraatje pikken. Of ouders ondervragen: wat ze ervan zouden vinden als hun dochter of zoon de gelijkgeslachtelijke liefde was toegedaan. Dan blijft er van alle acceptatie door de publieke opinie niet veel over. Homoseksualiteit zal, omdat het een verlangen is dat slechts een relatief geringe minderheid voelt, nooit normaal kunnen zijn: als het al niet vies is of ziekelijk, dan toch in ieder geval zielig of belachelijk! Zoals Broer in Kellendonks Mystiek lichaam, onze eigen eerste aids-roman, terecht constateert als hij eenmaal zijn ‘rijpere jongen’ heeft gezoend: ‘Deze kus, die naar binnen toe van een onstuitbare ernst was en de kus van zijn leven zou blijken, werd van buitenaf opgevat als een koddige nepkus... voor het eerst merkte Broer dat ze een parodie waren, de rijpere jongen en hij, of ze nu wilden of niet (mijn curs., WH), een tegenzang in de biologische tragedie.’
Dominique Fernandez
john fournier
De homoseksueel is per definitie veroordeeld tot een marginaal bestaan, althans waar het zijn of haar homoseksualiteit betreft. Ik constateer slechts en klaag niet aan. We gaan ook allemaal dood, al ben ik het daar niet mee eens. Maar ik weiger mezelf voor de gek te houden. Welaan, in ieder geval is er bij Fernandez meteen een duidelijke oppositie, en het conflict kan zich dus ontwikkelen: dat van de immer achterdochtige, als het ware in de illegaliteit verkerende Bernard, voor wie het, als bij W.F. Hermans, steeds een beetje oorlog is, contra Marc, die - tutje dat hij is - zelfs geen geheime wensen en verlangens kent: eigenlijk wil hij niet veel meer dan huwelijkje spelen.
Bernard van zijn kant heeft over de manmanrelatie uiterst (neo?)romantische, annex existentialistische ideeën, die ik bijna twintig jaar geleden door pater van Kilsdonk heb horen verkondigen: in een homoseksuele verhouding kiezen de partners elke dag opnieuw voor elkaar, ‘zo vrij als een vogel in de lucht! Vrij om van elkaar te houden, vrij om elkaar te verlaten... Het huwelijk is een transactie, onze relatie wordt een kunstwerk’. Om zichzelf deze visie te bewijzen, gaat Bernard regelmatig op strooptocht door Parijs, bezoekt zelfs donkere kamers van louche nichtenkroegen, al onderneemt hij daar nooit iets. Zo houdt hij niettemin het idee eigenlijk vrij te zijn. Hij misleidt zichzelf echter niet: ‘Wat was het leven in dit land banaal... Er was geen enkele vorm van avontuur meer mogelijk. De consumptiemaatschappij had modellen vastgesteld waaraan iedereen zich moest conformeren.’ Wie wel eens naar de STER kijkt, de zedenspiegel van onze tijd, kan dat slechts beamen. Ter schildering van het milieu introduceert Fernandez nog een echtpaar uit de haute-bourgeoisie, waar de vrouw o zo ruimdenkend is, maar de man nauwelijks en behept met een panische angst voor aids, iets wat in het verloop van het boek nog een heel ironische kant zal krijgen. De moeder van Bernard speelt nog de bekende clichérol als begrijpend schepsel, die het uiteraard met de jong Marc veel beter kan vinden dan met haar eigen zoon.
De omslag vindt ongeveer halverwege plaats. Na een tv-uitzending over aids weigert de slager om Marc een hand te geven. Prompt staat er die avond pasta op tafel in plaats van lamskarbonaden, hetgeen Bernard, als hij de reden ervan hoort, onmiddellijk associeert met de Italiaanse moeder van Marc: ‘Geef maar toe dat de pasta voor jou een schuilhoek is geweest, een middel om naar je moeder te rennen. Mamma hou van mij, hou van mij zoals ik ben, een flikker.’
Dan ontaardt het boek bijna tot een didactische verhandeling. In de gesprekken tussen Marc en Bernard komen allerlei ideeën en theorieën omtrent de Grote Ziekte met de kleine naam keurig aan de orde: van door God gestuurde straf tot een uiteenzetting over de afbraak van de witte bloedlichaampjes door het HIV-virus. Bernard filosofeert over de seropositief en diens angsten. Marc ontpopt zich wederom tot de rationalistische, maar ook fantasieloze rechtenstudent die hij is, omdat hij in aids een wetenschappelijk probleem ziet. Vinden de dokters er een middel tegen, dan is het leed geleden. Hij weet uiteraard dat in Afrika de kwaal vooral via heteroseksueel verkeer wordt overgedragen, dus dat er geen causale relatie met de homoseksuele liefdesdaad kan worden aangenomen. Conform zijn karakter is hij verbijsterd over de stompzinnige en onverdraagzame reacties waarover hij hoort en leest. Bernard blijft de existentialistische romanticus: hij wijst op de absurde paradox dat dankzij de vrijmaking van de homoseksueel, ‘de afschaffing van iedere dwang om genot ondergeschikt te maken aan liefde,’ de aids-epidemie zich zo snel heeft kunnen verbreiden, althans in Amerika. ‘De natuur zelf verdraagt geen volledige vrijheid. Ze verzet zich tegen de grenzeloze ontplooiing van haar mogelijkheden. Ze vraagt... Wat vraagt ze? Ik weet het niet, ik probeer het te begrijpen.’ Eerlijke vragen, jazeker. Proberen te begrijpen, proberen de morele, de maatschappelijke en politieke implicaties van de Nieuwe Ziekte, die hoogstwaarschijnlijk gigantisch zullen zijn, te doorgronden. Fernandez stelt, net als Kellendonk in zijn moraliteit, een heel reëel probleem aan de orde, maar in een vorm die, althans naar mijn smaak, veel te belerend en soms ook plagerig is.