Verboden erotiek tussen zwart en blank
Romandebuut van Zuidafrikaanse balling Lewis Nkosi
Paringsvlucht door Lewis Nkosi Vertaling Robert Dorsman Uitgever: Ambo/Novib, Derde Spreker Serie 165 p., f 25,-
Alle Lansu
Zwarte Zuidafrikaanse literatuur staat doorgaans stijf van de pijn en de ongearticuleerde woede. Het is in het licht van de actuele geschiedenis begrijpelijk, maar literair gezien een probleem. In hun poging woorden de kracht van kogels te geven blijven veel zwarte auteurs steken in eendimensionale protestliteratuur. Als literair criticus heeft de Zuidafrikaanse balling Lewis Nkosi (1936) er nooit een geheim van gemaakt uiterst sceptisch te staan tegenover schrijvers die zich in de hitte van de apartheidsstrijd op de barricaden hebben geposteerd. Zijn geschriften vormen een voortdurend pleidooi voor het hanteren van literaire middelen. Na vele jaren als stuurman aan de wal te hebben gestaan is Nkosi zelf maareens het diepe in gedoken. Vorig jaar verscheen zijn debuutroman Mating Birds, onlangs in vertaling uitgekomen onder de titel Paringsvlucht. Ook deze roman - gesitueerd in de tweede helft van de jaren vijftig - is een aanklacht tegen de apartheid. Maar vanaf de allereerste bladzijde is duidelijk dat hier iemand aan het woord is die - als balling - het voordeel heeft van de afstand en de gefilterde emoties en die zich, niet gehinderd door censuur, heeft kunnen laven aan de internationale literatuur.
Nkosi verbeeldt de apartheid door middel van de verboden erotiek tussen een zwarte man en een blanke vrouw. Een onthullende invalshoek. Als intiemste en met de meeste taboes omgeven levensterrein is de seksualiteit van oudsher een bruikbaar vergrootglas als het gaat om het blootleggen van de heersende sociale verhoudingen. Dat geldt zeker voor een puriteins land als Zuid-Afrika, waar bovendien het persoonlijke bij uitstek politiek is.
Paringsvlucht is het verhaal van een obsessie die tegelijkertijd wordt gevoed én afgestraft door het apartheidssysteem. Op het strand van Durban wordt een zwarte man op een dag getroffen door een blanke vrouw die een eindje verderop, achter het bordje ‘Badstrand - Alleen voor blanken’, ligt te zonnebaden. Rassenwetten maken het onmogelijk elkaar te leren kennen. Hun communicatie is beperkt tot ‘de primitieve taal van blikken en gebaren’. De combinatie van haar onbereikbaarheid en haar ronduit uitdagende gedrag doen zijn verlangen in de loop van hun dagelijkse ‘ontmoetingen’ uitgroeien tot een niet meer te beheersen passie. Op een kwaaie dag volgt hij haar naar haar bungalow en wordt door haar verleid. Ze worden door buren op heterdaad betrapt. In de rechtszaak die volgt heet de apotheose van hun ‘stilzwijgende samenzwering’ (onvermijdelijk) verkrachting. In het apartheidsklimaat is nauwelijks een explosievere katalysator van emoties denkbaar dan de seksuele omgang tussen de rassen. Niets brengt de raciale vooroordelen, angsten en agressie zó in het geweer als deze ‘Kafferjongen, die de vermetelheid had, de brutaliteit bezat om zich in haar bungalow te vergrijpen aan een “fatsoenlijke” vrouw en zijn verschrikkelijke, bovenmaatse zwarte “ding” in haar te steken - het toppunt!’ Sibiya, de vijfentwintigjarige hoofdpersoon, wordt veroordeeld tot de strop.
Zijn terugblik vanuit zijn dodencel bepaalt perspectief en vorm van Paringsvlucht. De roman komt wat moeizaam op gang, maar al gauw wordt de lezer meegesleept in een caleidoscopisch retrospectief waarin, stukje bij beetje, Sibiya's levensloop, de wording van zijn obsessie en de gang van zaken tijdens het proces uit de doeken worden gedaan. De ik-verteller is de klassieke buitenstaander die, vol verbijstering en begiftigd met vlijmscherpe blik en tong, zijn absurde lot beziet. Zijn vervreemde positie voorkomt dat hij vervalt in de voor de hand liggende rol van deerniswekkend slachtoffer. De motor achter zijn terugblik is de Zwitserse psychiater dr. Dufré(!), die door dagelijkse gesprekken de oorzaak van zijn ‘afwijking’ op het spoor probeert te komen. De freudiaanse invalshoek die de dokter hanteert en de naïviteit die deze bij zijn zwarte cliënt veronderstelt wekken Sibiya's spotlust: ‘Neem me niet kwalijk. Ik ben op school geweest. Ik weet wat die man wil. Ik heb veel gelezen dat me verwondert en amuseert. Zijn dit niet de mensen die geloven dat ontlasting voor een kind hetzelfde is als een banktegoed voor een volwassene?’ En hij vraag zich af wat ‘de enorme verschillen in sociale achtergrond en geschiedenis tussen ons kan overbruggen, zodat wij werkelijk kunnen praten?’ Hoe ironisch Sibiya de psychiater ook tegemoet treedt, diens klinische obsessie is voor de schrijver ondertussen een mooi middel om zijn verteller in enkele sfeervolle hoofdstukken over zijn jeugd en adolescentie te laten verhalen: zijn harmonische kinderjaren op het platteland; de ontwrichting van het traditionele leven, wanneer bulldozers zijn dorp van de aardbodem wegvagen, om plaats te maken voor blanke villawijken; zijn verhuizing naar de township van Durban, een broeierig getto vol drankzucht, prostitutie en geweld; zijn jaren aan de universiteit waar hij stuk loopt op het racistische klimaat. Duidelijk wordt
hoe zijn verhouding tot de ‘magische’ blanke wereld, die in zijn kindertijd gekenmerkt wordt door een mengeling van angst en bewondering, in de loop der jaren uitgroeit tot rebellie tegen het keurslijf van de apartheid.
Lewis Nkosi
jan stegeman