Afgeprijsd
Een zeer respectabel uitgeversfonds werd afgeprijsd: Athenaeum Polak & Van Gennep. Een flink aantal moderne antiquariaten heeft nog een flink aantal Athenaeum-uitgaven (Scholtens te Groningen, en in Amsterdam Scheltema/Holkema en Van Gennep), maar niet alle titels zijn overal te krijgen. Wel is dat het geval met R. Wellek & A. Warrens Theorie der literatuur in de vertaling van Tom Etty, Ton Anbeek en Jan Fontijn (400 p. f 17,90). In bepaald opzicht zijn de ideeën van Wellek & Warren achterhaald. Hun ‘tekstinstrinsieke’ benadering is momenteel minder populair dan de literair-sociologische literatuurwetenschap. Ondertussen is Theorie der literatuur een indrukwekkende verzameling van 20ste-eeuws literatuurwetenschappelijk onderzoek. De vertalers vulden de bibliografie nog aan.
Wat moet worden aanvaard en wat verworpen van de moderne literatuur? Hoe ontwikkelt zich de Europese letterkunde en vooral: welke toekomst heeft zij? Deze vragen stelde zich Jacob Geel in zijn dialoog over de 19de-eeuwse literatuur Gesprek op den Drachenfels (1835). J.C. Brandt Corstius bezorgde deze klassieker uit onze letterkunde uit de vorige eeuw, schreef er een prachtige inleiding bij en voorzag het gesprek van de beide literair-bespiegelende bergbeklimmers van voetnoten (75 p. f 5,90).
Over het verhevene is de titel van een van de fraaiste verhandelingen over literatuur die uit de Griekse cultuur zijn overgebleven. Deze tekst, toegeschreven aan Longinus en waarschijnlijk daterend uit de eerste eeuw na Chr. bestrijdt het effectbejag zonder diepgang, en de navolging zonder eigen bezieling. Talent moet met vakmanschap gepaard gaan en retorische middelen dienen met beleid te worden toegepast. Met alle teksten die Longinus ter illustratie aanhaalt is Over het verhevene een levendig essay. Vetaald door W.E.J. Kuiper (91 p. f 19,90). Wie zeer diepgaande wetenschappelijke studie wil maken van de dichterlijke teksten van de agressieve drinkeboer Alcaeus en van zijn eilandgenote Sappho kan terecht in Sappho et Alcaeus (Van Gennep, 506 p. f 49,90), een indrukwekkende tekstuitgave door Eva-Maria Voigt, voor lezers met Grieks en Latijn in hun bagage.
In de winter van 1942 hield Simon Vestdijk in het gijzelaarskamp St. Michielsgestel acht briljante lezingen over ‘wezen en techniek’ der poëzie. Ze werden gebundeld onder de titel De glanzende kiemcel. Vestdijk probeert erin met behulp van de verstechniek zo goed als dat mogelijk is een verstandelijke verklaring te geven voor het wonder van de poëzie. Hij komt een heel eind. Tot slot in De glanzende kiemcel beschrijft Vestdijk de wording van een van zijn eigen (overigens nogal verstandelijke) sonnetten (272 p. f 14,90).
Couperus beschreef in zijn romans Xerxes en Iskander het conflict tussen Hellenendom en Perzen. Over de bronnen die Couperus gebruikte schreef Elizabeth Visser het heldere boekje Couperus, Grieken en Barbaren (Scheltema/Holkema, 91 p. f7,90). De historische feitelijkheid van de figuren die Couperus schilderde is volgens dr. Visser niet zo groot, maar desondanks heeft hij Xerxes en Alexander als tragische helden voorgesteld opeen manier die past in de traditie van de Griekse literatuur.
Een zeer verrassend boekje is A.N.J. den Hollanders De verbeeldingswereld van Edgar Allen Poe, over de invloed van een verward wereldbeeld op het werk van deze grootste Amerikaanse schrijver (Scheltema/Holkema, 120 p. f 6,90). Zekere Symmes, een gepensioneerd militair, was van oordeel dat de aarde uit meerdere bewoonbare schillen bestond, de polen waren volgens hem gaten van vele mijlen doorsnee: daar kon je van de ene in de andere wereld reizen. Opmerkelijk veel wonderbaarlijkheden afkomstig van Symmes zijn terechtgekomen in Poe's The Narrative of Arthur Gordon Pym of Nantucket. Den Hollander schrijft er zeer leesbaar over, op de manier van een literaire detective. Tot slot van deze bloemlezing uit afgeprijsde Athenaeum-uitgaven Harry G.M. Pricks niet overal even pregnante, maar wel zeer leesbare en informatieve onderzoek naar wording en achtergronden van Van Deyssels studie van de jongensziel Kind-leven. Pricks boek heet naarde naam die deze, oorspronkelijk als vervolg op De Kleine Republiek beoogde stukken in de wandeling kregen De Adriaantjes (Scheltema/Holkema, 622 p. f35,-).
‘Aardig. Leesbaar. Krachtig.’ Dat was Van Deyssels oordeel over werk van de Vlaamse schrijver Stijn Streuvels. Uit 1901 stamt de verhalenbundel Dodendans (De Slegte, 155 p. f3,95). Waarin onder meer het in Vlaams dialect geschreven verhaal ‘Honden’, een liefdevolle beschrijving van het leven van twee hofhonden. Een passerende hond wordt aan stukken gescheurd. Ontroerend. Meer plattelandsleven in Werkmensen uit 1926 (De Slegte, 195 p. f 6,95), wederom verteld in bloemrijk Vlaams. Hoogtepunt is ‘Het leven en dood in de Ast’, waarin een groep hoevebewoners probeert met een ernstige nalatigheid in het reine te komen. Hun dagelijks bestaan gaat in alle stille wroeging voort. Een jaar na Werkmensen verscheen de roman De teleurgang van de waterhoek, over de strubbelingen van de verleidelijke Mira met haar omgeving tijdens een rumoerige bruggebouw. Als de brug klaar is reist Mira af: ze is ‘geen jonk om hier op de Waterhoek te blijven hokketjokken’. (De Slegte, 307 p. f9,95). Bij de inventarisatie van de Streuvelsbibliotheek in 1978 vond een conservator in een kartonnen bilbiotheekdoos het handschrift van het in 1915 en '16 gepubliceerde In oorlogstijd, maar ook een nog ongepubliceerd deel dat de jaren 1915 tot november 1918 bestrijkt. De gebundelde dagboeken over de periode '14-'18 beslaan een kloek boekdeel (De Slegte, 700 p. f 29,50). Streuvels zegt zaken te noteren ‘als een middeleeuws kroniekschrijver’. Met twee vrienden maakt hij een fietstocht van zes dagen in bezet gebied: ‘het uitzicht van Brussel was heel verduitst, het mièk een pijnlijke indruk’.
Een pijnlijke indruk blijft ook over na lezing van A. Aletrino's Zuster Bertha (1891). Naturalistische beschrijving van de psychologische ontwikkeling van een jonge vrouw die aan haar milieu probeert te ontkomen door verpleegster in het Amsterdamse Binnengasthuis te worden. Het verpleegstersberoep blijkt minder gelegenheid tot edelheid te bieden dan Bertha had gedacht, haar liefde voor een geneesheer blijkt vergeefs en uiteindelijk berust ze in het huwelijk dat haar moeder haar opdringt: niemand ontsnapt aan zijn milieu. Op de laatste bladzijden voelt Bertha ‘een scheurend weenen opstooten in haar keel’. Met een zeer uitgebreid nawoord van Kees Joosse (De Slegte, 307 p. f12,90).
ATTE JONGSTRA