Een zorgelijk gilde
De praktijk van het werkende-moederschap
The compleat woman. Marriage, Motherhood, Career: Can She Have It All? door Valerie Grove Uitgever: Chatto & Windus, 293 p., f 53,10
Ileen Montijn
Shirley Williams, de Engelse politica, vertelde eens in een radio-interview hoe zij haar loopbaan heeft gecombineerd met het moederschap. Een van haar meest frappante verhalen was, dat haar kinderen vanwege hun werkende moeder eigenlijk nooit ziek konden zijn: ze moesten gewoon naar school, ‘desnoods op hun knieën’. En toen de interviewer opgewekt vroeg of diezelfde kinderen, nu zij volwassen waren, niet toch vonden dat zij een goede moederen een fijne jeugd hadden gehad, antwoordde de politica ernstig: ‘Nee.’ Daarna viel een gegeneerde stilte.
Het Engelse Lagerhuis is een notoir vrouwonvriendelijke instelling met zijn vergadertijd van half drie 's middags tot tien uur 's avonds. In deze merkwaardige bundel interviews met ‘succesvolle werkende moeders’ komt dan ook geen Lagerhuislid voor, en vreemd genoeg ook geen vrouw uit het bedrijfsleven. Het ziet ernaar uit dat vrouwen aan de toppen van het bedrijfsleven in Engeland al even moeilijk te vinden zijn als hier.
Geen van de vrouwen die Grove in haar boek aan het woord laat, laat zo'n afgrond van familieleed doorschemeren als mevrouw Williams. Dat deze er zelf niet in voorkomt, is misschien omdat zij gescheiden is; een gelukkig huwelijk van minstens 25 jaar(!) behoorde tot de succescriteria die Valerie Grove aanlegde voor de vrouwen die zij ondervroeg. De andere waren dat zij duidelijk succes in haar beroep moesten hebben (gehad), en drie of meer kinderen moesten hebben. Sommige ondervraagden hebben er wel zeven of acht, zoals de filosofe G.E.M. Anscombe en de historica Elizabeth Longford.
De meeste van deze complete vrouwen zijn schrijfsters en artsen, maar er zijn ook journalisten, hoogleraren, een architecte, een advocate bij. Grove vroeg ze naar hun eigen achtergrond, hun beweegredenen om zo'n vermoeiend bestaan te leiden, en naar de praktijk van hun ‘werkende-moederschap’. Verrassend zijn de antwoorden niet. De beweegredenen nog het minste: wie leuk werk heeft wil dat gewoon liever niet opgeven, ook niet als zij kinderen krijgt. De sociale herkomst van de vrouwen is in de meeste gevallen ‘comfortabel’ en er hebben er heel wat in Oxford of Cambridge gestudeerd. Maar het valt te betwijfelen of de groep zich daarin onderscheidt van een groep mannelijke evenknieën.
Zoals te verwachten, trekt een stoet van kindermeisjes, au pairs en oppassen aan de lezer voorbij. De schrijfster merkt verwonderd op, hoe opvallend vaag de herinneringen aan die essentiële helpsters vaak zijn. Duidelijk wordt dat ook een ‘begrijpende’ echtgenoot en heel veel zelfdiscipline onmisbaar zijn. Voor vrouwen die zelf kampen met de problemen van het werkende-moederschap is de overvloed aan huiselijke details in de interviews fascinerend. (Wie voelt niet mee met de dokter die zegt dat zij zich in duizend bochten wrong om elke afspraak stipt na te komen, zodat niemand ooit zou kunnen zeggen: zie je wel, ze heeft kinderen - maar verzucht dat je toch nooit betrouwbaarder kunt zijn dan je hopeloze Spaanse au pair?) Maar voor niet-leden van dit zorgelijke gilde is dat alles, vrees ik, weinig belangwekkend.
De grootste verdienste van The Compleat Woman is misschien dat het laat zien, dat deze vrouwen niet alleen hun eigen bestaan hebben verrijkt met hun carrière, maar ook de samenleving. Elk obstakel in elk afzonderlijk geval mag dan een luxe-probleem zijn geweest, want geen van deze vrouwen hoefde te werken, maar de som van al die obstakels is dat niet. Deze twintig vrouwen hebben boeken geschreven, misstanden bestreden, colleges bestuurd en wetenschappelijke ontdekkingen gedaan. Twintigduizend anderen deden dat niet, niet omdat zij er niet toe in staat waren, maar omdat zij niet, zoals zij, óók nog de energie, of de geschikte man, hadden om het met hun moederschap te combineren. Dat is geen geringe verliespost voor onze beschaving.
■