Grappen en pesterijen
Tijdens de wekelijkse bijeenkomsten van het Front in het vijftiende arrondissement leert Anne een paar trouwe bezoekers wat beter kennen. Daar hoort ook Alessandro bij, een vrachtwagenchauffeur van Italiaans-Tunesische afkomst. Hij woont al twintig jaar in Frankrijk en heeft een hartgrondige hekel aan Algerijnen. Regelmatig haalt hij zijn Algerijnse oorlogsherinneringen op, samen met de Belg Dewaert, die er als ‘légionnair’ gevochten heeft. Het mondt iedere keer weer uit in een tegen elkaar opbieden van grappen en pesterijen. Doordat zij ‘hun bloed voor Frankrijk vergoten hebben’, zeggen zij de Franse nationaliteit zelf dubbel en dwars verdiend te hebben. Een andere trouwe gast is Rezzi, een mysterieuze zwijger, wiens enige inbreng bestaat uit zijn standaardreactie; op alles wat er over buitenlanders of joden wordt gezegd, antwoordt Rezzi op laconieke toon met de stuitende woorden: ‘We moeten de ovens gewoon weer aansteken, dat is de enige oplossing.’ Inmiddels reageert niemand meer op deze geluiden.
Le Pen en aanhangers
abc
Een van de weinige vrouwen van deze afdeling is Veronique. Ze werkt op het abattoir in de buurt en koos al als vanzelfsprekend voor Le Pen voordat een vriend haar vroeg om actief te worden in de partij. Politiek is niet haar sterkste kant: ze haalt de ismes nog wel eens door elkaar, maar ze voelt dat ze goed zit bij het Front. Roland is afdelingschef en houdt de administratie op een chaotische manier bij: hij doet nauwelijks aan ledenwerving. Zonde van je tijd, vindt hij: ‘Iedereen is toch voor ons, en degene die dat niet is, is anti-Frans.’
Ze nemen Anne allemaal onmiddellijk in hun midden op en vormen een grote familiaire vriendenkring. Op een feestje zegt een onbekende zelfs troostend tegen Anne: ‘Het geeft toch niks dat je alleen bent, nu zijn wíj toch je familie.’ Ze vormen een warm onthaal voor hun nieuwe vriendin, die in haar rol als ‘lepéniste’ zelf de nodige compromitterende momenten meemaakt. Af en toe vertrouwt ze de lezer haar te hoog oplopende gewetensnood toe; haar buikkrampen, haar zin om te vluchten of haar algehele schaamte voor het gedrag van haar ‘partijgenoten’. Een enkele keer bezoekt ze een echte vriendin in Marseille, hoewel ze weet dat dit verwarrend werkt, en eenmaal pakt ze zelfs de trein en woont ze 48 uur in haar eigen huis in Parijs.
Anne beweegt zich zo actief mogelijk in de partij. Ze rijdt regelmatig mee in demonstratieve optochten, in een auto die versierd is met nationalistische wimpels en beplakt met blauw-wit-rode stickers met de ondubbelzinnige tekst: ‘La France, aimez-la ou quittez-la’. Ze plakt illegaal affiches in haar eigen wijk en loopt mee in vele demonstraties. Zo bezoekt ze ook alle feesten die de jeugdafdeling van het Front in de buurt organiseert ter opfleuring van het eentonige uitgaansleven en tegelijkertijd ter kennismaking met hun partij. Een kunst die de ‘lepénisten’ overigens hebben afgekeken van de linkse partijen, die vroeger zulke buurtactiviteiten voor de jeugd in Marseille organiseerden.
Niet elke bijeenkomst blijkt even feilloos verzorgd te zijn: op Annes eerste feestje zijn er na de Miss Front National-verkiezingen enkele afgevaardigden uitgenodigd. Tijdens de rede van de laatste spreker installeert een orkestje zich in het donker voor het volgende programmaonderdeel. Afkeurend gesis stijgt op uit de zaal als blijkt dat de band uitsluitend uit zwarten bestaat. Alsof de zanger zich wil verontschuldigen zingt hij al snel het refrein: ‘Oyé, oyé, Front National...’ De reacties blijven niet uit: ‘Als de communisten dit zouden zien zouden zij ons beschuldigen van het uitbuiten van zwarten’, waarop een ander reageert: ‘Juist niet, dan zouden zij juist zien dat wij geen racisten zijn!’
Anne beleeft haar meest schokkende gevoel van medeplichtigheid op een avond, wanneer ze bij vrienden in de auto zit met wie ze nog wat gaat drinken in de stad. Veronique en Julien blijken op zoek te zijn naar een Algerijn die ze nog wat kunnen pesten in hun inmiddels totaal verlaten buurt: ‘Snel, rij wat harder, daar heb je d'r een.’ Anne negeert de inmiddels bekende plagerijen, maar schreeuwt het uit als ze merkt dat het dit keer menens is. Nog net voor het echt te laat is gooit Julien zijn stuur om. Opgewonden en voldaan vevolgen zij hun weg. Voor het eerst kan Anne haar afschuw niet verbergen; ‘Kom op Anne, je dacht toch niet dat ik het echt zou doen!’
Inmiddels bestaat de werkloze activiste Anne G. niet meer: de journaliste Anne Tristan woont weer in Parijs. Haar kennismaking met deze ‘epidemie van vreemdelingenhaat’ waar iedereen zo langzamerhand aan gewend schijnt te raken, laat haar echter niet meer los. Ze is dan ook vastbesloten haar ‘ex-partijgenoten’ in Marseille nog eens op te zoeken, nadat de eerste vlaag van woede wat bekoeld is.